Thema 4 Transport Basisstof 1, 2 en 3 - herhaling

Thema 4 Transport

Basisstof 1 Transportsystemen 
Basisstof 2 Het hart 
Basisstof 3 Het bloedvatenstelsel 
Basisstof 4 Het bloed 
Basisstof 5 Weefselvloeistof &Lymfe

 TT Thema 4 -> datum nog te bepalen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Transport

Basisstof 1 Transportsystemen 
Basisstof 2 Het hart 
Basisstof 3 Het bloedvatenstelsel 
Basisstof 4 Het bloed 
Basisstof 5 Weefselvloeistof &Lymfe

 TT Thema 4 -> datum nog te bepalen

Slide 1 - Tekstslide

Transport planten
Transport in dieren
Gesloten; enkelvoudige omloop
Open (meerdere harten)
Gesloten; dubbele omloop

Slide 2 - Tekstslide

Transport in planten

Houtvaten: voor anorganische transport, dus water en mineralen uit bodem (transport omhoog)

Hoe? 

Bastvaten: voor organische transport, dus
producten uit fotosynthese naar andere delen
vervoeren 

(vooral beneden; (uitzondering in lente omhoog))


Slide 3 - Tekstslide

!!- Negatieve druk door verdamping
- makkelijk transport door adhesie en cohesie
- Worteldruk door:
actief transport --> daarna  osmose (H2O) en                                                     diffusie (mineralen)

Slide 4 - Tekstslide

4.2 het hart & bloedsomloop

Slide 5 - Tekstslide

Waarom hebben we bloed nodig? 
dat zaakje zal wel doodbloeden (=die kwestie zal geleidelijk aan wel worden vergeten)
de aanval bloedt dood (=de aanval komt geleidelijk uit op een mislukking)
doekje voor het bloeden (=een schrale troost, of een ontoereikende, slechts symbolische maatregel)
doen alsof je neus bloedt (=doen alsof je van niets weet)
het bloed kruipt waar het niet gaan kan (=de aard verloochent zich nooit)
het bloed spreekt (=de familieband doet zich opmerken)
iemand het bloed onder de nagels vandaan halen (=iemand vreselijk treiteren of irriteren)
iemands bloed wel kunnen drinken (=iemand niet mogen en daardoor alles doen om die persoon te hinderen)
in koelen bloede iets doen (=geheel kalm en rustig iets doen, alsof er niets aan de hand is)
nieuw bloed (=nieuwe deelnemers, werkers)
Patattenbloed hebben (=Ziekelijk zijn) 
vissenbloed hebben (=koudbloedig zijn, weinig gevoel hebben, niet gauw koud hebben) 
voor iets moeten bloeden (=de gevolgen moeten dragen)
zijn eigen vlees of bloed (=zijn eigen familie (kinderen))
spreek-woorden
  • Aantekening
*Binas 84H & i

Slide 6 - Tekstslide

Waar krijgen de hartspiercellen hun zuurstof vandaan?
A
Vanuit het bloed dat door het hart stroomt
B
Via diffusie via de huid
C
Hartspiercellen hebben geen zuurstof nodig
D
Via een los netwerk van bloedvaten

Slide 7 - Quizvraag

Herhaling 1
Het hart ligt in de borstholte, iets naar links onder het borstbeen en is zo groot als een vuist. Het hart is een holle spier met vier holtes (2 boezems en 2 kamers) die gescheiden zijn door kleppen en de harttussenwand. De kamers en boezems krijgen de naam van de kant waar zij zelf in je lichaam zitten: linker en rechterkant!
Uit het hart komen de longsslagader en aorta, eerste vertakking hieruit, de kransslagaders, zorgen voor bloed voor hartspieren zelf.

Slide 8 - Tekstslide

Anatomie buitenkant hart
Kransslagaders vanuit aorta
(=zuurstofrijk)
vertakt rondom hart 

Stroomt terug via kransaders
naar rechterboezem
* brengen O2 en voedingsstoffen naar hartspiercellen
* haalt CO2 en andere afvalstoffen op van hartspiercellen

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de andere naam voor de aortakleppen?
A
tweeslippigeklep
B
drieslippige klep
C
slagaderklep
D
halvemaanvormige kleppen

Slide 10 - Quizvraag

Opties:
1. kamer in/slagader in
2. open/dicht
3. open/dicht

Slide 11 - Tekstslide

Het hart werkt als volgt: 
1. Systole (samentrekking) boezems (hartkleppen geopend, halvemaanvormige kleppen gesloten), 
2. systole kamers (hartkleppen gesloten, halvemaanvormige kleppen geopend), 
3. hartpauze (hartkleppen geopend, halvemaanvormige kleppen gesloten).            ZIE BINAS 84D
Samentrekking hartspierweefsel ontstaat door elektrische stroom vanuit *sinusknoop. (pacemaker)
Snelheid waarmee deze impulsen afgeeft: hartslagfrequentie. Hoeveel bloed weggepompt: slagvolume.

Slide 12 - Tekstslide

Hartkloppingen
De meeste mensen herkennen dit wel: u heeft uw hart vast wel een keer voelen overslaan of hartkloppingen gevoeld. Deze kloppingen kunnen soms pijnlijk en een drukkend gevoel op de borst geven. Er zijn ook mensen die deze kloppingen in hun keel of hals voelen. Hartkloppingen zijn meestel onschuldig, maar u kunt er wel van schrikken. In sommige gevallen kunt u ook een licht gevoel in uw hoofd ervaren, of benauwdheid. Daarnaast kunt u ook misselijkheid en overmatige zweten ervaren.

Slide 13 - Tekstslide

samentrekken boezems
samentrekken kamers

Slide 14 - Tekstslide

Bloedvaten
Er zijn drie typen bloedvaten, welke je in de afbeelding hiernaast en in BINAS 84C2 kunt zien.

Slide 15 - Tekstslide

Aantekening: 'BloedBloedvaten
Naam
Slagader
haarvat
Ader
Waar?
_

O2-gehalte
Kenmerken
Bloeddruk

Slide 16 - Tekstslide

In welk type bloedvat: slagader, haarvat of ader, steekt een verpleegster de naald als ze bloed afneemt of een infuus aankoppelt in het ziekenhuis?
Leg uit waarom

Slide 17 - Open vraag

Waarom daalt en stijgt de bloeddruk in de aorta? 
  • door de hartslag, na het samenknijpen van de kamers staat er het meeste bloeddruk in de aorta, dit zakt omdat het bloed wegstroomt
  • In wat voor bloedvat zal een mug prikken om bloed op te zuigen?

Slide 18 - Tekstslide

Haarvaten
Aders
Welke kenmerken horen bij welk bloedvat? 
Sleep de juiste woorden naar de bloedvaten.
Slagaders
Kleppen
Hoge bloeddruk
Liggen dieper in het lichaam
De wand is één cellaag dik
De wand is dik, stevig en elastisch
Bloed stroomt van de organen weg naar het hart toe
Voedingsstoffen en zuurstof, maar ook koolstofdioxide en andere afvalstoffen gaan erdoorheen, 

Slide 19 - Sleepvraag

Slide 20 - Video

Bloedsomloop
De ader/slagader heeft meestal de naam van het orgaan waar het naartoe gaat of vanaf komt.
Slagader meestal zuurstofrijk. 

Uitzonderingen?



Slide 21 - Tekstslide

Oefenvraag
Hoe kan een rode bloedcel die door de grote teen  stroomt, het snelst in de dunne darm terechtkomen?

Door welke onderdelen zal deze cel achtereenvolgens stromen? Schrijf ze allemaal op: grote teen haarvaten, ..., ..., ..., ..., ..., ...., -> dunne darm haarvaten.
 Gebruik BINAS 84A.

Slide 22 - Tekstslide

Belangrijke woorden
Slagaders, aders, haarvaten
*Poortader
Bloeddruk: bovendruk/onderdruk
Variatie in bloeddruk en stroomsnelheid in de verschillende typen bloedvaten.

Slide 23 - Tekstslide

Slagaders 
Kenmerken? 

Waar in je lichaam kan je ze voelen?
Waarom alleen daar?

Slide 24 - Tekstslide

Haarvaten 
Waarom heten haarvaten zo? 

Slide 25 - Tekstslide

Aders 
Kenmerken aders?

Hoe zorgen komt bloed uit aders terug bij hart? 

Slide 26 - Tekstslide

Poortader 
Uitzondering.
Bloed van darmen, maag en milt naar de lever. Het bloed is zuurstofarm maar rijk aan voedingsstoffen die in je dunne darm opgenomen zijn.

De lever slaat een deel van die voedingsstoffen tijdelijk op.

Slide 27 - Tekstslide

Bloeddruk 
De druk die het bloed uitoefent op
de wand van de bloedvaten. (84E)

Door samentrekken van de hartkamers, vooral de linkerkamer. 

De maximale druk is de bovendruk, de minimale druk tijdens de hartpauze is de onderdruk

Slide 28 - Tekstslide

Bloeddruk meten
Om de boeddruk te meten, wordt een manchet om de bovenarm gedaan die opgepomt wordt waardoor de armslagader wordt dichtgedrukt en er geen vaatgeruis te horen is. 

Wanneer je wat lucht uit de manchet laat lopen en er nét vaatgeruis te horen is, is de druk in de manchet gelijk aan de bovendruk. 
Wanneer er geen vaatgeruis meer te horen is, is de druk in de manchet gelijk aan de onderdruk.   Normaal is 120 over 80 (mmHg)

Slide 29 - Tekstslide

In de afbeelding
is de poortader aangegeven met nummer:
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 30 - Quizvraag

Is een bloeddruk van 1,5*10 over 1,0*10 Pa normaal?
Waar kan je dit checken?
4
4
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quizvraag

Zelfstandig werk
(Evt. inhalen 4.1 & 4.2 opdr. 1-11, 15-20, 22-24,)

Maken 28 t/m 37 + 39 + 41  van 4.3 Het bloedvatenstelsel.

Basisstof 4.4 Bloed lezen + opdr 46, 47, 48, 49, 52, 53




Slide 32 - Tekstslide