HV1 Lezen Test H1 t/m H6

HV1 test NN6 hoofstuk 1 t/m 6
Je krijgt verschillende vragen te zien. Ze gaan allemaal over de leerstof van hoofdstuk 1 t/m 6. Let op: op de toets wordt je ook gevraagd de theorie TOE TE PASSEN. Je moet daar náást dit soort leervragen ook andere vragen beantwoorden. Als je deze test goed maakt, weet je alleen maar of je de theorie goed hebt geleerd. Toepassen gebeurt tijdens de oefeningen leesvaardigheid. Die moet je zelf maken! 

Probeer ten minste 80% goed te beantwoorden. 
Succes!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

HV1 test NN6 hoofstuk 1 t/m 6
Je krijgt verschillende vragen te zien. Ze gaan allemaal over de leerstof van hoofdstuk 1 t/m 6. Let op: op de toets wordt je ook gevraagd de theorie TOE TE PASSEN. Je moet daar náást dit soort leervragen ook andere vragen beantwoorden. Als je deze test goed maakt, weet je alleen maar of je de theorie goed hebt geleerd. Toepassen gebeurt tijdens de oefeningen leesvaardigheid. Die moet je zelf maken! 

Probeer ten minste 80% goed te beantwoorden. 
Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een geboortekaartje?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van deze poster?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een reclame?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 5 - Quizvraag

Ik ga graag op vakantie naar een warm landen als Spanje.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 6 - Quizvraag

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 7 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'ook' en 'bovendien'?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 8 - Quizvraag

Welk tekstverband herken je in
deze zin?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 9 - Quizvraag

Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin zie je het tekstverband: voorbeeld?
A
Ik heb me verslapen en bovendien had ik een lekke band.
B
Ik houd erg van fruit als appels en peren.
C
Ook al had ik goed geleerd, toch had ik een slecht cijfer

Slide 11 - Quizvraag

Ik vind dit niet bepaald mooi, bovendien heb ik het niet nodig.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 12 - Quizvraag

Voordat Willem naar school gaat, ontbijt hij met zijn moeder. Daarna vertrekt hij naar zijn vriend.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 13 - Quizvraag

Veel meiden willen naar het optreden van Pink, maar er zijn maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 14 - Quizvraag

Elk basispakket bestaat uit een aantal standaardproducten waar je vandaag de dag niet meer zonder kunt, zoals internetbankieren en een pinpas.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 15 - Quizvraag