Futur simple differentiatie

welke tijd is de FUTUR SIMPLE
A
verleden tijd
B
toekomend tijd
C
tegenwoordige tijd
1 / 23
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

welke tijd is de FUTUR SIMPLE
A
verleden tijd
B
toekomend tijd
C
tegenwoordige tijd

Slide 1 - Quizvraag

Comment doit-on former le futur simple?

Slide 2 - Woordweb

Les terminaisons du futur simple sont les terminaisons du verbe ...

Slide 3 - Open vraag

Traduis: ik zal bezoeken
A
je visiterai
B
je visiterais
C
je visitera
D
je vais visiter

Slide 4 - Quizvraag

Traduis : wij zullen werken
A
nou travaillions
B
nous travaillerons
C
nous travaillent
D
nous allons travailler

Slide 5 - Quizvraag

Formation 

- On prend l'infinitif et on ajoute les terminaisons
ai

as

a

ons

ez

ont

Slide 6 - Tekstslide

Conjugue le verbe PARTIR
Note tous les formes et tous les sujets.
ATTENTION : 3ième pers sing= il ; pluriel= ils

Slide 7 - Open vraag

ATTENTION
Quelques règles particulières
verbes en -RE
de van de INF valt weg
perdre -> je perdrai
verbes en E/É..ER
de ER van de INF wordt dof DUS E/É -> È
promener -> je promènerai
JETER
APPELER
de ER van de INF wordt dof dus t-> tt- en l -> ll
jeter -> je jetterai - appeler -> j'appellerai
verbes en -YER
de ER van de INF wordt dof dus Y -> I
nettoyer -> je nettoierai

Slide 8 - Tekstslide

Indique la forme correcte
A
il nettoyera
B
tu nettoyeras
C
je nettoiera
D
ils nettoieront

Slide 9 - Quizvraag

indique la forme correcte
A
il appele
B
tu appeleras
C
j'appellerai
D
ils appellerons

Slide 10 - Quizvraag

indique la forme correcte
A
il préférera
B
tu préfèreras
C
je préférérai
D
ils préféreront

Slide 11 - Quizvraag

16 verbes irréguliers !!!
Le radical = irrégulier, les terminaisons restent!

(hebben) avoir--> aur                               (kunnen)pouvoir--> pourr

(zijn) être--> ser                                          (komen)venir--> viendr

(maken) faire--> fer                                  (houden/vasthouden) tenir --> tiendr

(gaan) aller--> ir                                          (moeten)devoir --> devr      

(willen) vouloir--> voudr                         (verzenden) envoyer --> enverr 
(ontvangen) recevoir --> recevr          (weten) savoir --> saur

(zien) voir --> verr                                      (moeten) falloir --> il faudra

(regenen) pleuvoir --> il pleuvra         (waard zijn) valoir --> il vaudra

Slide 12 - Tekstslide

donne le radical (=stam) du verbe faire

Slide 13 - Open vraag

Traduis: hij zal zijn
A
il sera
B
il aura
C
elle sera
D
ils seront

Slide 14 - Quizvraag

Donne le radical du verbe avoir?

Slide 15 - Open vraag

donne le radical du verbe venir

Slide 16 - Open vraag

Donne le radical du verbe pouvoir
A
poudr
B
pourr
C
pour
D
per

Slide 17 - Quizvraag

Traduis :
ik zal maken
A
je fais
B
je ferai
C
je faitai
D
j'ai fait

Slide 18 - Quizvraag

Traduis: jij zult komen
A
tu viendras
B
tu viendrais
C
tu viendra
D
tu veniras

Slide 19 - Quizvraag

Traduis en néerlandais: j'irai

Slide 20 - Open vraag

Complète : j'aurai,.......,.....

Slide 21 - Woordweb

Fais les exercices!
Smartschool - exercices
 dossier 2
le futur simple

Slide 22 - Tekstslide

Chez madame Zaza
Vous êtes des étudiants chez madame Zaza. Vous allez prévenir le futur de votre voisin en 6 phrases complètes.
Parle de leurs études, leur famille, leur vie d'amour, leur travail, leur maison, ...

Slide 23 - Tekstslide