In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
1.3a Overbrengingen
Slide 1 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
Katrollen
Een vaste katrol breng de kracht één
op één over.
Slide 2 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
De spierkracht is even groot als de werkkracht op de last, alleen de richting is tegenovergesteld.
Slide 3 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
De spierkracht is even groot als de werkkracht op de last, alleen de richting is tegenovergesteld.
Slide 4 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
De drie krachten Fspier, Fspan en Fz zijn even groot.
Slide 5 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
Het aangrijpingspunt van de spankracht (Fspan)is de plaats waar het touw vast zit aan de kist (A)
Het aangrijpingspunt is de plaats waar de kracht werkt.
Slide 6 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
De losse katrol
De losse katrol zit vast aan de last
en beweegt mee met de last.
De last hangt nu aan twee touwen.
De werkkracht is dubbel zo groot als de spierkracht.
Maar je moet twee keer zo veel touw binnenhalen.
Slide 7 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
De losse katrol
Om een kist met een gewicht van
250N over vier meter omhoog te
hijsen moet je 8 meter touw binnenhalen, maar je hebt maar half zo veel spierkracht nodig: 125 N
Slide 8 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen
Slide 9 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen
De last hangt nu aan twee touwen.
De zwaartekracht wordt nu verdeeld over de twee touwen en wordt de spankracht nu 1200/2 = 600N per touw en hoef je nu ook maar 600N aan spierkracht te gebruiken.
Slide 10 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen
De krachtverhouding bij een takel vindt je door het aantal touwen tussen de vaste en losse katrol op te tellen. Het touw waar je aan trekt tel je niet mee.
Slide 11 - Tekstslide
1.3 Overbrengingen
Takels met meerdere katrollen
Slide 12 - Tekstslide
In een takel zitten meerdere katrollen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Je ziet drie takels wat is waar?
A
afbeelding c heeft drie vaste katrollen
B
afbeelding b heeft 5 touwen
C
afbeelding a heeft 3 vaste katrollen
D
afbeelding c heeft 7 touwen
Slide 14 - Quizvraag
Je ziet maar de helft van een takel met 6 katrollen er lopen 12 kabels omhoog. Stel de lastkracht is 1200kN. Wat is de werkkracht?
A
100 kN
B
200 kN
C
300kN
D
600kN
Slide 15 - Quizvraag
Hoeveel katrollen heb je nodig als je 200N aan kracht levert en je wilt 1200N ophijsen?
A
1
B
4
C
6
D
8
Slide 16 - Quizvraag
Uit hoeveel losse katrollen bestaat deze takel
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quizvraag
Je ziet drie takels. Hoe zit het met het aantal katrollen en de spierkracht?
A
Bij takel a moet je 3x zo veel spierkracht leveren om de last op te tillen
B
Bij takel b moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen.
C
Bij takel c moet je 7x minder spierkracht leveren om de last op te tillen
D
Bij takel a moet je 4x minder spierkracht leveren om de last op te tillen
Slide 18 - Quizvraag
18. Een leerling trekt een massablok van 2 kg op.
b. Hoeveel losse katrollen heeft deze takel?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 19 - Quizvraag
De persoon hiernaast tilt zichzelf op. Kan dit ook in het echt?
A
Ja, maar dat kost meer spierkracht dan in het touw klimmen
B
Nee, als je aan het touw trekt ga je juist naar beneden
C
Ja, door de katrollen heb je minder kracht nodig
D
Nee, je kunt jezelf nooit optillen
Slide 20 - Quizvraag
Bij Marlies en Geert hangt een katrollamp. De lampenkap kan op en neer worden bewogen. Het touw beweegt dan langs twee katrollen (met verwaarloosbaar gewicht). De lamp heeft zwaartekracht van 16 N. Hoe groot moet de zwaartekracht van de metalen cilinder zijn om de lamp op zijn plaats te houden?
Slide 21 - Open vraag
In de figuur wordt een kist van 150 kg omhoog gehesen met behulp van een aantal katrollen. Hoe groot is de benodigde trekkracht op het touw?
Slide 22 - Open vraag
Ilja hijst een kast met een massa van 46 kg met een katrol 2 meter omhoog.
Hoe groot is zijn spierkracht en hoeveel meter touw moet hij binnen halen.