Resultatenrekening

Rekenvaardigheden





  • Omzet berekenen
  • Brutowinst bereken
  • Netto resultaat (nettowinst/verlies) berekenen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Rekenvaardigheden





  • Omzet berekenen
  • Brutowinst bereken
  • Netto resultaat (nettowinst/verlies) berekenen

Slide 1 - Tekstslide

Winstdoel
Elke ondernemer heeft het hoofddoel 'streven naar winst'. Voor die winst wil de ondernemer best wat risico nemen.

We hebben al gezien dat de ondernemer, om te kunnen
produceren, kosten maakt door gebruik te maken van
productiemiddelen.

Als alle kosten van het verdiende geld wordt afgehaald,
hoopt de ondernemer geld over te houden. 
Dat overgebleven geld noemen we netto resultaat.

Hoe dat precies in zijn werk gaat gaan we de komende slides bekijken.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Begrippen uitgelegd
Kort samengevat:
  • Afzet = aantal verkochte producten.
  • Omzet = het geld wat je hebt verdiend.
  • Inkoopwaarde = de verkochte voorraad die  jezelf hebt moeten kopen.
  • Brutowinst = soort tussenwinst.
  • Bedrijfskosten = alle kosten die de  ondernemer maakt.
  • Netto resultaat = het geld wat overblijft als  alle kosten zijn verrekend met de omzet.

Slide 4 - Tekstslide

Van omzet naar netto resultaat
Netto resultaat:
  • positief = nettowinst
  • negatief = verlies

Met formules:
  • Omzet = afzet x verkoopprijs
  • Inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet
  • Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
  • Bedrijfskosten = kosten per stuk x afzet
  • Netto resultaat = brutowinst - bedrijfskosten

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Tabellen

Dezelfde berekening kunnen we ook met een tabel doen. Je vult de waardes in die je hebt uitgerekend. Je begint natuurlijk met de omzet. 

De eerst drie kleuren staan voor de formule:
Omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 7 - Tekstslide

Tabellen en procenten

Nu de euro bedragen zijn ingevuld, kun je ook de procenten berekenen.
De omzet is het totaal en het totaal is altijd 100%
Je kunt de tabel net zo gebruiken als bij de euro getallen.

Twee onderdelen moet je zelf berekenen met de formule (wat ÷ waarvan x 100%) : →

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat is 'afzet'?
A
Voor hoeveel euro je verkoopt?
B
Het aantal producten dat je verkoopt?
C
De kosten die je maakt?
D
De belasting toegevoegde waarde.

Slide 11 - Quizvraag

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x nettowinst
D
afzet x inkoopprijs

Slide 12 - Quizvraag

Hoe bereken je de brutowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopwaarde
C
omzet + bedrijfskosten
D
omzet + inkoopwaarde

Slide 13 - Quizvraag

Brutowinst - ????? = Nettowinst
A
BTW
B
Bedrijfskosten
C
Loonkosten
D
Huisvestingskosten

Slide 14 - Quizvraag

De nettowinst is de...
A
afzet x verkoopprijs
B
verkoopwaarde - inkoopwaarde
C
Totale omzet - Inkoopwaarde
D
Brutowinst - bedrijfskosten

Slide 15 - Quizvraag

2. Wat is juist ?
A
bruto winst -kosten = inkoop
B
netto winst + kosten = bruto winst
C
omzet-kosten = bruto winst
D
inkoop-bruto winst = netto winst

Slide 16 - Quizvraag

5. Welke stelling is onjuist ?
A
omzet = verkoopprijs *afzet
B
afzet is aantal verkochte producten
C
omzet= inkoopprijs * afzet
D
brutowinst-kosten = netto winst

Slide 17 - Quizvraag

1. Omzet = afzet x                                                          
2. Omzet -                                 = brutowinst
3. Brutowinst -                                  = nettowinst


  
bedrijfskosten
verkoopprijs
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
inkoopprijs

Slide 18 - Sleepvraag

=
-
=
-
brutowinst
bedrijfskosten
brutowinst
omzet
nettowinst
inkoopwaarde

Slide 19 - Sleepvraag

3. omzet : afzet
10. Wat hoort bij elkaar:
1. afzet × prijs =
2. omzet : prijs
prijs
afzet
omzet

Slide 20 - Sleepvraag


Omzet
Afzet
9.
=
Verkoopprijs
X

Slide 21 - Sleepvraag

De omzet bedraagt € 20.000,-
De verkoopprijs is € 5,-
Bereken de afzet.
A
100.000
B
4.000

Slide 22 - Quizvraag

De verkoopprijs is € 10,-
De afzet is 450.000.
Bereken de omzet.
A
€ 45.000
B
€ 4.500.000

Slide 23 - Quizvraag

De omzet bedraagt € 2.000.000,-
De afzet is 500.000.
Bereken de verkoopprijs.
A
€ 4,00
B
€ 0,25

Slide 24 - Quizvraag

De omzet bedraagt € 2.000.000,-
De brutowinst bedraagt € 1.500.000
Bereken de inkoopwaarde
A
- € 500.000
B
€ 3.500.000
C
€ 500.000

Slide 25 - Quizvraag

De verkoopprijs is € 2,50
De inkoopprijs is € 1,00
De afzet is 5.000.000
Hoe bereken je de brutowinst?
A
(2,50 - 1,00) x 5.000.000
B
(1,00 - 2,50) x 5.000.000
C
(2,50 - 1,00) ÷ 5.000.000
D
(1,00 - 2,50) ÷ 5.000.000

Slide 26 - Quizvraag

De verkoopprijs is € 2,50
De inkoopprijs is € 1,00
De kosten per stuk zijn € 1,75
De afzet is 5.000.000
Bereken het netto resultaat.
A
Nettowinst van € 875.000
B
Nettowinst van € 1.250.000
C
Verlies van € 1.250.000
D
Verlies van € 875.000

Slide 27 - Quizvraag

De omzet is € 1.000.000
De inkoopwaarde is € 200.000

De bruto winst in procenten is..
A
100%
B
120%
C
20%
D
80%

Slide 28 - Quizvraag

De netto winst is € 240.000. Dit staat gelijk aan 10% van de omzet. De bruto winst is 50% van de omzet.

Bereken de bedrijfskosten in euro.

A
€ 2.400.000
B
€ 120.000
C
€ 1.200.000
D
€ 960.000

Slide 29 - Quizvraag

De omzet is € 4.000.000
De afzet is 100.000
De bruto winst 40% van de omzet

Bereken de inkoopprijs per stuk.

A
€ 40,00
B
€ 24,00
C
€ 16,00

Slide 30 - Quizvraag