In deze les zit 50 slide, met interactieve quiz en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Proefexamen VCA
Slide 1 - Tekstslide
Voor wie geldt de Arbowet? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Bezoekers op de bouwplaats
B
Stagaires
C
Werkgevers
D
Uitzendkrachten
Slide 2 - Quizvraag
In een constructiewerkplaats wordt een nieuwe lasrobot geïnstalleerd. Wat geldt voor de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E)? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Er moet een nieuwe RI&E uitgevoerd worden door een medewerker.
B
Er moet een nieuwe RI&E uitgevoerd worden door een werkgever.
C
Er moet een nieuwe RI&E uitgevoerd worden door een werkgever en medewerker.
D
Er moet een nieuwe RI&E uitgevoerd worden door een veiligheidsdeskundige.
Slide 3 - Quizvraag
Anouk werkt in een meubelmakerij met zaagmachines. Anouk heeft van de apotheek medicijnen gekregen die het reactievermogen beïnvloeden. Wat moet Anouk doen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Anouk kan niet werken en blijft thuis.
B
Anouk voelt zich prima en voert alle werkzaamheden uit.
C
Anouk meldt aan haar leidinggevende dat zij medicijnen gebruikt.
D
Anouk vraagt aan haar arts welke werkzaamheden zij veilig uit kan voeren.
Slide 4 - Quizvraag
Wat mag de arbeidsinspectie doen?
A
Een plan van aanpak afkeuren.
B
Een werkvergunning ondertekenen.
C
Het werk voor enkele uren stilleggen.
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het doel van de Taak Risico Analyse (TRA)?
A
Het inventariseren, analyseren en evalueren van de risico's
B
Het inventariseren en verbergen van de risico's.
C
Het wegnemen en uitsluiten van de risico's.
Slide 6 - Quizvraag
Waar moet je een ongeval zonder ernstig letsel melden?
A
Arbeidsinspectie
B
Bedrijfshulpverlening (BHV)
C
Bij je direct leidinggevende
Slide 7 - Quizvraag
Welke verplichting heeft de werknemer volgens de Arbowet?
A
Het ontwikkelen van arbobeleid.
B
Het organiseren van voorlichting en onderricht.
C
Persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste manier gebruiken.
Slide 8 - Quizvraag
Wanneer is voor een werknemer het risico het grootst?
A
Als hij het werk al heel lang op dezelfde manier doet.
B
Als hij geen medische keuring heeft gehad voordat hij op de bouwplaats komt.
C
Als hij te weinig voorlichting heeft gehad over de risico's van de werkzaamheden.
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekend de CE-markering op de machines.
A
Dat het product aan de minimale Europese veiligheidseisen voldoet.
B
Dat het product alleen in Europese landen mag worden gebruikt.
C
Dat het product in Europa geen periodiek onderhoud nodig heeft.
Slide 10 - Quizvraag
Maatregelen bij autogeen lassen zijn. (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Je controleert of er geen brandbare materialen in de directe omgeving liggen.
B
Je gebruikt de geschikte PBM's.
C
Je houdt een brandblusser onder handbereik.
D
Je haalt alle materialen uit de omgeving weg.
Slide 11 - Quizvraag
Bij sloopwerkzaamheden van een pand waarin ook asbest is verwerkt moeten de volgende maatregelen worden genomen. (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Er dient een werkvergunning aanwezig te zijn.
B
Er moeten gedurende het werk gasmetingen worden verricht.
C
Er moet een sloopplan zijn.
D
Alle vrijkomende gevaarlijke stoffen moeten worden geïnventariseerd.
Slide 12 - Quizvraag
Er is een lekkage geconstateerd op een schuin dak en dat moet worden geïnspecteerd. Wat is een veilige manier om je te verplaatsen op een schuin dak?
A
Door een ladder op het dak te leggen.
B
Door loopplanken op het dakvlak te leggen.
C
Door de dakpannen omhoog te schuiven en zo een trap te maken.
Slide 13 - Quizvraag
Wat moet er in een werkvergunning staan?
A
Wie de projectleider van de uitvoerende firma is.
B
Wie de verantwoordelijke veiligheidsfunctionaris op de werkplek is.
C
Wie verantwoordelijk is voor het nemen van de veiligheidsmaatregelen.
Slide 14 - Quizvraag
Wat zijn de kleuren van een waarschuwingsbord.
A
Geel met zwarte rand en zwart symbool.
B
Rood met wit symbool.
C
Wit met blauw symbool.
Slide 15 - Quizvraag
Wat staat onder andere in een bedrijfsnoodplan vermeld?
A
De fasering bij bestrijding van noodsituaties.
B
Wanneer de evacuatieoefening wordt gehouden.
C
Welke stoffen en processen op het terrein voor een noodsituatie kunnen zorgen.
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het risico voor de mens van schadelijke en irriterende stoffen?
A
De verpakking waarin zich de stoffen bevinden, wordt snel aangetast.
B
Je wordt ziek als ze in het lichaam of op de huid terechtkomen
C
Ze zijn licht ontvlambaar.
Slide 17 - Quizvraag
Welke maatregel kan aan de bron genomen worden om blootstelling aan gevaarlijke stoffen te voorkomen?
A
De werknemers opleiden of trainen.
B
Grondstoffen in tabletvorm gebruiken in plaats van in poedervorm.
C
Het laten dragen van PBM's.
Slide 18 - Quizvraag
Welke drie elementen zijn nodig voor het ontstaan van brand?
A
Brandbare stof, zuurstof en vlampunt
B
Brandbare stof, zuurstof en mengverhouding.
C
Brandbare stof, zuurstof en ontstekingsenergie.
Slide 19 - Quizvraag
Zet de activiteiten voor graafwerkzaamheden in de juiste volgorde.
A
Uitgraven, afzetten, proefsleuf graven, talud en damwand controleren.
B
Afzetten, proefsleuf graven, uitgraven, talud en damwand controleren.
C
Afzetten, talud en damwand controleren, proefsleuf graven , uitgraven.
D
Talud en damwand controleren, afzetten, proefsleuf graven, uitgraven.
Slide 20 - Quizvraag
Hans en Henk gaan de ramen van een flat van 12 verdiepingen schoonmaken. Zij gebruiken hiervoor een hangsteiger. De bediening bevindt zich op het dak. Welke veiligheidsmaatregelen moeten zij nemen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
In de hangsteiger moet je een harnasgordel dragen en een portofoon meenemen.
B
Eén persoon moet bij de bedieningsruimte blijven.
C
Op de begane grond moet de omgeving onder de hangsteiger worden afgezet.
D
Voordat er wordt begonnen met werken moet de hangsteiger worden gecontroleerd.
Slide 21 - Quizvraag
Welk gevaarlijke stof hoort bij deze afbeelding?
A
Zwavelzuur
B
Wasbenzine
C
Onkruidbestrijdingsmiddel
D
Asbest
Slide 22 - Quizvraag
Welk gevaarlijke stof hoort bij deze afbeelding?
A
Zwavelzuur
B
Wasbenzine
C
Onkruidbestrijdingsmiddel
D
Asbest
Slide 23 - Quizvraag
Welk gevaarlijke stof hoort bij deze afbeelding?
A
Zwavelzuur
B
Wasbenzine
C
Onkruidbestrijdingsmiddel
D
Asbest
Slide 24 - Quizvraag
Welk gevaarlijke stof hoort bij deze afbeelding?
A
Zwavelzuur
B
Wasbenzine
C
Onkruidbestrijdingsmiddel
D
Asbest
Slide 25 - Quizvraag
Op een etiket van een verpakking met een gevaarlijke stof moet staan; (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Welke BPM's je moet gebruiken.
B
Waarvoor je het product kunt gebruiken.
C
Wie het product mag gebruiken.
D
Gegevens leverancier / invoerder.
Slide 26 - Quizvraag
Harry werkt in een fabriek met gevaarlijke stoffen. Hij heeft voldoende PBM's om zich te beschermen en heeft ook een persoonlijke gasmeter. Opeens ziet hij bij een opslagvat, een groene damp vrijkomen. Wat moet hij doen?
A
Hij houdt afstand en waarschuwt zijn direct leidinggevende.
B
Hij blijft gewoon werken, zijn PBM's en persoonlijke gasmeter beschermen hem voldoende.
C
Hij gaat direct kijken wat er aan de hand is en neemt als voorzorg een brandblusser mee.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een regel bij het gebruik van een vorkheftruck? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
De chauffeur moet een opleiding hebben gehad.
B
Bij een zwaardere last moet ook het contragewicht worden verzwaard.
C
Met een speciaal hulpmiddel mag je ook hijsen met een vorkheftruck.
D
De chauffeur moet een gordel dragen.
Slide 28 - Quizvraag
Welke straling komt er bij elektrisch lassen vrij en is zeer schadelijk voor de ogen?
A
Bètastraling
B
Gammastraling
C
Ultraviolette straling
Slide 29 - Quizvraag
Wat kan het gevaar zijn bij het uitvoeren van sloopwerkzaamheden? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Dat er onvoldoende natuurlijke ventilatie is.
B
Dat je bekneld raakt tussen bewegende delen.
C
Dat gedeelten van het te slopen pand instorten.
D
Dat je tegen uitstekende constructiedelen aanloopt.
Slide 30 - Quizvraag
Welke veiligheidsmaatregelen gelden bij het gebruik van deze steiger? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Alleen naar boven gaan als de steiger vrijgegeven is d.m.v. een steigerkaart.
B
Elektrische apparatuur (230V) mag alleen gebruikt worden als de steiger geaard is.
C
Kleine aanpassingen aan de steiger mag je zelf uitvoeren.
D
Bestrooi met gladheid de steiger met zand.
Slide 31 - Quizvraag
Je bent bezig met graafwerkzaamheden. Wanneer graaf je zorgvuldig?
A
Als je een getande graafbak gebruikt.
B
Als je op aanwijzingen van de arbeidsinspectie graaft.
C
Als je proefsleuven graaft.
Slide 32 - Quizvraag
Je werkt bij een verhuisbedrijf. Er worden vandaag verhuisdozen en meubels verhuisd. Wat is juist. (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Zware meubels til je zoveel mogelijk met twee personen.
B
Je mag maximaal 15 kilo tillen als je alleen bent.
C
Je houdt je armen gestrekt bij het tillen van een doos.
D
Bij het tillen hou je de last zo dicht mogelijk tegen je aan.
Slide 33 - Quizvraag
Wat geldt voor het gebruik van een steekflens? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Een steekflens voorkomt dat gevaarlijke stoffen de werkruimte inkomen.
B
Bij aanwezigheid van afsluiters hoeft de steekflens niet geplaatst te worden.
C
Een steekflens wordt gebruikt om leidingen af te sluiten.
D
Een steekflens wordt gebruikt als een persoonlijk beschermingsmiddel.
Slide 34 - Quizvraag
Hoe noem je de laagste temperatuur waarop een vloeistof nog voldoende verdampt om te kunnen worden ontstoken?
A
LEL
B
Vlampunt
C
Zelfontbrandingstemperatuur.
Slide 35 - Quizvraag
Wat betekend dit bord?
A
Let op! Gevaarlijke elektrische spanning.
B
Let op! Gevaar voor bliksemontladingen.
C
Let op! Gevaarlijke handeling.
Slide 36 - Quizvraag
Hoe kan zuurstoftekort in een besloten ruimte ontstaan?
A
Doordat een besloten ruimte vaak warm is.
B
Doordat er een inert gas in de besloten ruimte aanwezig is.
C
Doordat er te veel verlichting in de besloten ruimte aanwezig is.
Slide 37 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste bij de behandeling van uitwendige brandwonden?
A
Direct tussen de 10 en 20 minuten koelen met water.
B
Direct verbinden met kompressen.
C
Direct 5 minuten koelen, afdrogen en verbinden.
Slide 38 - Quizvraag
Welke veiligheidsvoorwaarden zijn van toepassing bij het werken met vast opgestelde machines? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Je moet 16 jaar of ouder zijn.
B
Er moet een handleiding bij de machine zitten.
C
De machine moet een CE-markering hebben.
D
Er moet een noodstop op de machine aanwezig zijn.
Slide 39 - Quizvraag
Welke volgorde is juist? Begin met de gehoorbescherming met de minste bescherming.
A
Otoplastieken, oorpluggen, oorwatten
B
Oorpluggen, oorwatten, otoplastieken.
C
Oorwatten, oorpluggen, otoplastieken.
D
Oorwatten, otoplastieken, oorpluggen.
Slide 40 - Quizvraag
Christa gaat een houten balk dunner maken met een vast opgestelde cirkelzaagmachine. Welke veiligheidsvoorzieningen moeten aanwezig zijn of gebruikt worden? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Beschermruitje
B
Beschermkap
C
Spouwmes
D
Duwhoutje
Slide 41 - Quizvraag
Waarvoor waarschuwt dit bord?
A
Voor een explosief mengsel.
B
Voor een explosiegevaarlijk gebied.
C
Voor een explosieve stof.
Slide 42 - Quizvraag
Je moet verfwerkzaamheden uitvoeren in een opslagtank. Welke voorzorgsmaatregelen moeten er onder andere genomen worden? (meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Toevoerleidingen moeten met steekflensen afgesloten worden.
B
Er dient altijd gewerkt te worden met oplosmiddel houdende verf.
C
Je moet werken met een onafhankelijke adembescherming.
D
Er moet bij de ingang van de opslagtank continu een mangatwacht aanwezig zijn.
Slide 43 - Quizvraag
Waarvoor waarschuwt dit bord?
A
Voor een explosief mengsel.
B
Voor een explosiegevaarlijk gebied.
C
Voor een explosieve stof.
Slide 44 - Quizvraag
Waarvoor waarschuwt dit bord?
A
Ontvlambare stoffen.
B
Oxiderende stoffen.
C
Explosieve stoffen.
D
Bijtende stoffen.
Slide 45 - Quizvraag
Wat betekend dit symbool?
A
Geïsoleerd.
B
Dubbel geïsoleerd.
C
Verzamelplaats.
D
Klasse 3 gevaarlijk.
Slide 46 - Quizvraag
Mag dubbel geisoleerd gereedschap worden geaard?
A
Ja, dit mag.
B
Nee, dit mag niet.
C
Dit mag alleen met toestemming van de werkgever.
Slide 47 - Quizvraag
Je bent aan het graven met een graafmachine en trekt een gasleiding stuk die in brand vliegt. Wat voor klasse is deze brand?
A
Klasse A
B
Klasse B
C
Klasse C
D
Klasse D
Slide 48 - Quizvraag
In de bedrijfskantine heeft de mouw van de kok vlamgevat. Je besluit de brand te gaan blussen. Welk blusmiddel moet je gebruiken?