Le verbe venir

Uitleg en oefenen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Uitleg en oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Le verbe VENIR (présent)
Je viens                     Ik kom
Tu viens                    Jij komt
Il/elle vient               Hij/zij komt
Nous venons          Wij komen
Vous venez              Jullie komen
Ils/elles viennent   Zij komen

Slide 2 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van 'venir' in.
Ils ...... tout de suite.
A
viennent
B
viens
C
vent
D
venons

Slide 3 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in.
Nous ..... manger chez vous.
A
venez
B
viens
C
venons
D
vient

Slide 4 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in.
Tu ..... en retard!
A
vient
B
venez
C
viens
D
venons

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in.
Elle ..... à vélo.

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in.
Je ..... jouer au foot.

Slide 7 - Open vraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in de passé composé
Elle ...... toute seule.
A
es venue
B
a venu
C
est venue
D
sont venue

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in de passé composé
Nous ..... en voiture
A
sommes venus
B
sont venu(e)s
C
sommes venu(e)s
D
ont venus

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in de passé composé
Tu ..... à la fête du collège?
A
as venu(e)
B
es venu(e)
C
suis venu
D
est venu(e)

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in passé composé. Ils ..... en vacances.

Slide 11 - Open vraag

Vul de juiste vorm van 'venir' in de passé composé. Je ..... tout seul(e).

Slide 12 - Open vraag