Grammar recap Unit 3+4 + Formative test+Tips reading

Grammar recap Unit 3+4  Formative test
Lesson goals:
  •  you know what to learn for the test and where to find it
  • you know which grammar items you still need to focus on
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Grammar recap Unit 3+4  Formative test
Lesson goals:
  •  you know what to learn for the test and where to find it
  • you know which grammar items you still need to focus on

Slide 1 - Tekstslide

GRAMMAR A – ADVERBS <> ADJECTIVES 


Complete the sentences. Choose whether you need an adverb or an adjective.
 1 gentle / gently                     Can you treat him a bit more ........................... next time?
 
 2 incredible / incredibly      My friend is an ........................... runner.

Fill in the correct forms. Change the adjectives into adverbs if you need to.

 4 nice                                        Kings and queens used to wear ........................... clothes back to 1800s.
 5 extreme                               My best friend’s girlfriend is ................................ lazy.



gently
incredible
nice
extremely

Slide 2 - Tekstslide

GRAMMAR B – PRESENT SIMPLE <> PRESENT CONTINUOUS 
Fill in the correct form of the verb.
 Use Present Simple or Present Continuous.
1.  She ............... .................. (drive) her new car now.
2. My friends always...................(visit) me on my birthday.
3. Chris never ...................... (arrive) too late at the airport.
4. Her sister .................................... (watch) TV at the moment.
5. What ..........you ..................... (do) right now?
6. Look! It............................ (rain).

Slide 3 - Tekstslide

Check your answers:
1. She is driving her new car now.
2. My friends always visit me on my birthday.
3. Chris never arrives too late at the airport.
4. Her sister is watching TV at the moment.
5. What are you doing right now?
6. Look! It is raining.

Slide 4 - Tekstslide

GRAMMAR D – PASSIVE 
Complete the sentences. Use the passive of the given verb and the correct tense (Present or Past). 


1.  (to break)  This expensive vase .............................. when the kids were playing. 

2. (to sell)      Lots of useful stuff  ........................................ here. 
was broken
is sold

Slide 5 - Tekstslide


A formative test (een oefentoets)
  • Maak de formatieve toets. ( circa 20 min.)
  • Gebruik je boek of Grammar summary in Studiewijzer Engels als je dit nodig  hebt.

Slide 6 - Tekstslide


A formative test (een oefentoets)
  • Maak de formatieve toets. ( circa 20 min.)
  • Gebruik je boek of Grammar summary in Studiewijzer Engels als je dit nodig  hebt
  • Kijk deze toets na m.b.v. een antwoordblad   ----------------------------->

  • Hoeveel punten heb je gescoord? ->24 punten in totaal (17 punten = 6,0)
  • Vul de tabel onder de formatieve toets.
  • Bespreek je toets met de docent. 
  • Beslis wat je nog moet leren voor de toets Engels en hoe jij dit gaat doen (zie Studiewijzer Engels of vraag om extra oefenmateriaal op papier)

Slide 7 - Tekstslide

 Leesteksten: Vragen (Questions)
De vragen over de tekst worden gesteld in zowel het Nederlands als in het Engels.

Do you know what these questions mean?
Can you translate them into Dutch?

Slide 8 - Tekstslide

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 9 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 10 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 11 - Quizvraag

What is true about ........ ?
A
Wat is niet waar over....?
B
Wat klopt/is waar over.......?
C
Wat wordt er duidelijk over?

Slide 12 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 13 - Quizvraag



point  -> punt/doel
previous->  voorheen, ervoor, recent
fail ->falen, mislukken
often ->vaak
refuse ->weigeren
explains ->legt uit
contradict ->tegengesteld, spreekt tegen
summarises ->in het kort, samengevat
quotations ->citaten
refers to verwijst naar, refereert naar
adolescents-> pubers
increasingly ->in toenemende mate
defined -> bepaald

Veelvoorkomende woorden uit de examenteksten die helpen om de vraag te begrijpen  -->

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het juiste antwoord op de onderstaande vraag?

Slide 15 - Tekstslide

Het signaalwoord therefore (daarom, dus) wijst op het gevolg,
alles daarachter is een aanwijzing...
Therefore, Mr Rothwell....

Slide 16 - Tekstslide