Quiz + Bijv. nw

Vak: Taalvaardig
Hoofdstuk: Bijvoeglijk naamwoord
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3. 
Lesdoel
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Vak: Taalvaardig
Hoofdstuk: Bijvoeglijk naamwoord
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3. 
Lesdoel
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Pak een leeg blaadje en een pen en kom in de les op lessonup.

Slide 2 - Tekstslide

2. Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je wat een bijvoeglijk naamwoord is. 

Slide 4 - Tekstslide

4. Instructie
Er komen zo een aantal quizvragen. 
Aan het antwoord is een letter gekoppeld. Noteer de letter van jouw gekozen antwoord. 

Welk woord komt er te staan als je alle vragen hebt beantwoord?




Slide 5 - Tekstslide

Een werkwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
A
Waar = K
B
Niet waar = W

Slide 6 - Quizvraag

De woordjes de, het en een zijn lidwoorden?
A
Waar = E
B
Niet waar = U

Slide 7 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord?
A
Waar = L
B
Niet waar = R

Slide 8 - Quizvraag

Het woord blessure is een zelfstandig naamwoord?
A
Waar = E
B
Niet waar = A

Slide 9 - Quizvraag

De zachte katoen. Het woord zachte is een voorzetsel?
A
Waar = D
B
Niet waar = L

Slide 10 - Quizvraag

Achter het doel staan veel fotografen.
Het woord achter is een voorzetsel van tijd?
A
Waar = P
B
Niet waar = D

Slide 11 - Quizvraag

Eten, verzorgen en prestatie zijn allemaal voorbeelden van werkwoorden?
A
Waar = S
B
Niet waar = K

Slide 12 - Quizvraag

De harde bank zit niet lekker.
Het woord harde is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Waar = A
B
Niet waar = U

Slide 13 - Quizvraag

Feliciteren met is een voorbeeld van een werkwoord met een vast voorzetsel?
A
Waar = M
B
Niet waar = N

Slide 14 - Quizvraag

Voorzetsels kunnen iets zeggen over plaats of over tijd?
A
Waar = P
B
Niet waar = S

Slide 15 - Quizvraag

Voetbalschoen, sporttenue, en uithoudingsvermogen zijn allemaal zelfstandige naamwoorden?
A
Waar = I
B
Niet waar = E

Slide 16 - Quizvraag

Morgen eet ik met mijn broer in de kantine van de rugbyclub. Het woord in is een voorzetsel van plaats?
A
Waar = O
B
Niet waar = U

Slide 17 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord?
A
Waar = E
B
Niet waar = V

Slide 18 - Quizvraag

Ik fiets graag naar de tennisvereniging.
Fiets in deze zin is een zelfstandig naamwoord?
A
Waar = G
B
Niet waar = N

Slide 19 - Quizvraag

4. Instructie
Welk woord komt er uit?

Pak je boek en open deze op blz 28/29.
Wel lezen klassikaal de theorie. 

Vandaag gaan we oefenen met het bijvoeglijk naamwoord. Kijk goed mee naar de uitleg. 

Slide 20 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.


Voorbeelden:
De gevlekte koe
 
Soms staan er zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden op die plek. 
Kijk maar:
Het leuke, spannende spel
De snelle, blauwe auto


Slide 21 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat soms ook achter een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
De juf is leuk.
De traktatie was lekker.

Heel soms vind je een zin waarin er zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord staat.
Bijvoorbeeld:
De strenge juf was boos.



Slide 22 - Tekstslide

Wat is het bn in de volgende zin?
Wij hebben pas een jonge hond gekregen.
A
pas
B
een
C
jonge
D
hond

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het bn in de volgende zin?
Om het schilderij zat een prachtige lijst.
A
schilderij
B
zat
C
prachtige
D
lijst

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het bn in de volgende zin?
Zet die mooie bos bloemen maar in de glazen vaas.
A
mooie
B
glazen
C
bloemen
D
mooie en glazen

Slide 25 - Quizvraag

6. Zelfstandig werken
Je gaat nu zelfstandig opdracht 9 maken op bladzijde 33.



Ben je klaar?
Dan lever je je boekje bij mij in.
Daarna ga je lezen of pak je een puzzel 
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Wie kan in eigen woorden uitleggen wat een bijvoeglijk naamwoord is?

Huiswerk:
Donderdag 17 juni
Opdracht 9 blz 33 af. 


Slide 27 - Tekstslide