6. Stunde: Grammatik-Voorzetsels

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel
Du kannst deutsche Sätze "ontleden"
Du kannst voorzetsel im 3. und 4. naamval erkennen und verfügen.
Du kennst die Wächselpräpositionen.

Slide 2 - Tekstslide



What is ontleden??

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

1. Der Arzt verschreibt keinem Sportler am

 Wochenende ein Medikament.

Slide 8 - Tekstslide

2. Susi gibt den Eltern einen Gutschein für das neue

 Wellness-Resort.

Slide 9 - Tekstslide

3. Das Mädchen schenkt dem Bruder zum Geburtstag


 eine neue Sporttasche.

Slide 10 - Tekstslide

1. Den Ball gab der kleine Junge seinem Bruder nach dem Tennisspiel zurück.
2. Der Basketballspieler schickt seiner Masseurin das leckere Rezept.
3. Soll der Obsthändler seinen Kunden ein interessantes Angebot machen?
4. Die Mutter kauft ihrem Kind ein Geschenk.
5. Unser Hund bringt meinem Vater den Ball.
6. Meine Schwester gibt meinem Bruder ein Eis.
7. Die Frau kocht ihrem Kind ein leckeres Essen.

Slide 11 - Tekstslide



Why do we have to know that?

Slide 12 - Tekstslide

Endings are changing!!!

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen der-groep
Daar horen de volgende woorden ook bij:
dies-, jed-, manch-, solch-, all-
M
O
V
MV
1e
der
das
die
die
2e
des,-es
des,-es
der
der
3e
dem
dem
der
den,-n
4e
den
das
die
die

Slide 15 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen ein-groep
M
O
V
MV
1e
ein
ein
eine
keine
2e
eines,-es
eines, -es
einer
keiner
3e
einem
einem
einer
keinen,-n
4e
einen
ein
eine
keine
Daar horen de volgende woorden ook bij:
kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 16 - Tekstslide

Voorzetsel

Slide 17 - Tekstslide

Voorzetsels
met vertaling
3e naamval
mit (met)
nach (na, naar) 
bei (bij) 
seit (sinds) 
von (van) 
zu (bij, naar)
aus (uit)
außer (behalve)
gegenüber tegenover
entgegen (tegemoet)

4e naamval
durch (door)  
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
bis (tot) 
entlang (langs)

Slide 18 - Tekstslide

Seite 43

Slide 19 - Tekstslide

(Haus)aufgabe
Seite 44

Slide 20 - Tekstslide

KEUZEVOORZETSELS

Slide 21 - Tekstslide


Wiederholung: VOORZETSELS

Weet je nog?
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen
(hierna komt altijd de 3e naamval (Dativ)

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
(hierna komt altijd de 4e naamval (Akkusativ)

Buch Seite 167 und 168! 

Slide 22 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels


Jullie weten dat er voorzetsels zijn die een derde naamval krijgen en voorzetsel met een vierde naamval. We gaan hier nog een groep aan toevoegen.
 
Kijk eerst het instructiefilmpje op de volgende slide

Slide 23 - Tekstslide


Slide 24 - Tekstslide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                                                       wann? (=wanneer)


ERGENS ZIJN (Als je op één plek blijft wordt het 3e naamval.)


Slide 25 - Tekstslide

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Slide 26 - Tekstslide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN (Bij een verplaatsing wordt het 4e naamval.)

Slide 27 - Tekstslide

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Slide 28 - Tekstslide