3H Taaldorp dialoog 1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

3H Taaldorp dialogen

Programme

1. Oefenen reageren in een gesprek (standaardzinnen)

2. Bespreken dialoog 1

3. Oefenen dialoog 1 Taaldorp

4. Uitvoeren dialoog 1 Taaldorp (duo voor de klas)

Als je ergens binnenkomt zeg je:

1. Bonjour
2. Au revoir
3. À plus
4. À bientôt!

Hoe reageer je als iemand vraagt: Comment tu t'appelles ?

1. Je m'appelle ...
2. Tu t'appelles ...
3. Je suis ...
4. J'ai ...

Als ik in een restaurant, winkel of hotel in een Franstalig land kom, gebruik ik de ... vorm

1. tu
2. vous

Hoe zeg je dat iets leuk vindt in het Frans?

1. Je déteste
2. J'aime
3. J'adore
4. Je n'aime pas

Hoe zeg je in het Frans dat er een probleem is?

1. Il y a une erreur !
2. Tu as fait une erreur.
3. Il y a un problème.
4. Excusez moi, il y a un problème.

Hoe reageer je als iemand vraagt: Vous avez déjà choisi ?

1. Oui, je voudrais un coca.
2. Non, je regarde encore.
3. Non.
4. Je déteste les boissons.

Wat zeg je als iemand zegt: Je peux vous aider ?

1. Oui, je cherche un nouveau pantalon, s'il vous plaît.
2. Non, merci. Je regarde un peu.
3. Niets
4. Non, je regarde.

Wat zeg of vraag je als je iemand niet goed hebt verstaan?

1. Je ne sais pas.
2. Ik versta je niet.
3. Pardon, je n'ai pas compris.
4. Pardon, vous voulez répéter, s'il vous plaît?

Wat is volgens jou
belangrijk bij het voeren
van een gesprek
in een vreemde taal?

Vraagzinnen en vraagwoorden

1) Vraagzinnen zonder vraagwoord

Maak de zin op een andere manier vragend: Tu peux venir? Gebruik inversie

Maak de zin op een andere manier vragend: Tu peux venir? Gebruik 'est-ce que'

Maak de zin op een andere manier vragend: Il va tomber? Gebruik 'est-ce que'

Maak de zin op een andere manier vragend: Il va tomber? Gebruik inversie.

2) Vraagzinnen met vraagwoord

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.

wie

wat

waar

wanneer

hoe

hoe veel

combien

où

qui

qu'est-ce que/ qu'est-ce qui

quand

comment

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.

1. combien
2. comment
3. quand
4. où

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? à Eindhoven.

1. combien
2. comment
3. quand
4. où

Welk vraagwoord zoeken we?
.... ça coûte? Dix euros.

1. combien
2. comment
3. quand
4. où

Welk vraagwoord zoeken we?
Ton anniversaire est ....? C'est le 5 mars.

1. combien
2. comment
3. quand
4. où

Welk vraagwoord zoeken we?
C'est ....? C'est ta tante Sylvia.

1. qu'est-ce qui
2. comment
3. quand
4. qui

Welk vraagwoord zoeken we?
.... tu veux?

1. qu'est-ce qui (wat als onderwerp)
2. qu'est-ce que (wat als lijdend voorwerp)

Welk vraagwoord zoeken we?
.... vous voulez boire?

1. qu'est-ce qui (wat als onderwerp)
2. qu'est-ce que (wat als lijdend voorwerp)

Welk vraagwoord zoeken we?
.... se passe?

1. qu'est-ce qui (wat als onderwerp)
2. qu'est-ce que (wat als lijdend voorwerp)

Programme

2. Bespreken dialoog 1 (huiswerk)

3. Oefenen dialoog 1 Taaldorp

Oefen in tweetal. Let op uitspraak, en beleefdheid!

4. Uitvoeren dialoog 1 Taaldorp (duo voor de klas)