4V Woche 5.2: Starke Verben v.t. (Grammatik /Idiom)

4V - Kapitel 3 - 3. Februar 2023
Sport und Kultur
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4V - Kapitel 3 - 3. Februar 2023
Sport und Kultur

Slide 1 - Tekstslide

Inhalt dieser Stunde
1. Wiederholung: Idiom Aufgabe 6
2. Starke Verben 
     - Rückblick: Starke Verben im Präsens
     - Erklärung: Starke Verben im Präteritum und Perfekt
3. An die Arbeit 


Ziel(e):
  • Du kannst die starken Verben im Präsens, im Präteritum und im Perfekt konjugieren.

Slide 2 - Tekstslide

Wiederholung Idiom
Aufgabe 5 + 6

Slide 3 - Tekstslide

1/6 Übersetze: aus Versehen
Der Radfahrer fährt aus Versehen über die Münzen
timer
0:10
A
per ongeluk
B
uit frustratie

Slide 4 - Quizvraag

2/6 Übersetze: belebt
Die Münzen lagen in einer belebten Einkaufsstraße.
timer
0:10
A
beleefd
B
druk

Slide 5 - Quizvraag

3/6 Übersetze: Obdachlose
Die Jugendlichen helfen dem Obdachlosen, das Geld aufzusammeln.
timer
0:10
A
de dakloze
B
de opzichter

Slide 6 - Quizvraag

4/6 Übersetze: Begründung
timer
0:10
A
toelichting
B
conclusie
C
samenvatting
D
reden

Slide 7 - Quizvraag

5/6 Übersetze:
Erläuterung
timer
0:10
A
redengevend
B
verscherping
C
toelichting
D
gevolgtrekking

Slide 8 - Quizvraag

6/6 Übersetze: sich auseinander setzen
Viele Leute setzen sich mit dem Kunstprojekt auseinander.
timer
0:10
A
zich beklagen over
B
zich bezighouden met
C
deelnemen aan
D
bekijken

Slide 9 - Quizvraag

Starke Verben

Slide 10 - Tekstslide

Algemeen
  • Sterke ww krijgen een klinker verandering in de verleden tijd en vaak ook bij het volt.dw.
  • Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt op -en
  • Is het in het NL een sterk ww, dan is het bijna altijd in het Duits ook een sterk ww.

Sterke werkwoorden kunnen in het Duits ook in de tegenwoordige tijd een klankverandering krijgen.

Slide 11 - Tekstslide


a/ä-Wechsel
Sterke ww met een a in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een Umlaut (ä). Voorbeeld:

ich schlafe
du schläfst
er/sie/es/man schläft
wir schlafen
ihr schlaft
sie/Sie schlafen
 

Slide 12 - Tekstslide


e/i-Wechsel
Sterke ww met een e in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een i/ie. 
- Bij een korte e wordt het i. (essen - du isst) 
- Bij een lange e wordt het ie. (lesen - du liest)

Voorbeeld:
ich spreche
du sprichst
er/sie/es/man spricht
wir sprechen
ihr sprecht
sie/Sie Sprechen
 

Slide 13 - Tekstslide

E/i-Wechsel
(2 uitzonderingen)
1. De sterke ww geben, nehmen en treten hebben een lange klank, maar krijgen een i ipv een ie. 
(Let op! Bij het ww nehmen verandert de letter "h" bij du/er/sie/es naar een m, dus du nimmst)

2. De sterke ww gehen en (ver)stehen hebben geen e/i-Wechsel. 




Slide 14 - Tekstslide


Kurze Übung

Wähle die richtige Option

Slide 15 - Tekstslide

1/8 Ergänze:
(schlafen) ..... Sie jede Nacht 8 Stunden?
A
Schlaft
B
Schläft
C
Schlafen
D
Schläfen

Slide 16 - Quizvraag

2/8 Ergänze:
(geben) ..... er mir Geld?
A
Gibt
B
Gebt
C
Giebt
D
Gibst

Slide 17 - Quizvraag

3/8 Ergänze:
(sehen) Annemarie ...... eine Katze.
A
siht
B
sieht
C
seht
D
siet

Slide 18 - Quizvraag

4/8 Ergänze:
(fangen) Die Show ...... um 20:00 Uhr an.
A
fange
B
fangt
C
fängst
D
fängt

Slide 19 - Quizvraag

5/8 Ergänze:
(fahren) Du ..... nach Spanien.
A
fahrst
B
fahrt
C
fährst
D
fährt

Slide 20 - Quizvraag

6/8 Ergänze:
(essen) Du ..... gerne Pommes.
A
isst
B
issst
C
esst
D
essst

Slide 21 - Quizvraag

7/8 Ergänze:
(lassen) Mein Vater ..... sein Auto in der Garage.
A
lässt
B
lasst
C
lasse
D
lässe

Slide 22 - Quizvraag

8/8 Ergänze:
(nehmen) Ich nehme eine Cola. Was ...... du?
A
nehmst
B
nihmst
C
niehmst
D
nimmst

Slide 23 - Quizvraag

De verleden tijd van sterke werkwoorden

Open je boek op S. 244 en 245

Slide 24 - Tekstslide

1/6 Vul de ontbrekende vorm in:
laufen - ...... - gelaufen

Slide 25 - Open vraag

2/6 Vul de ontbrekende vorm in:
finden - fand - ......

Slide 26 - Open vraag

3/6 Vul de ontbrekende vorm in:
schwimmen - schwamm - ......

Slide 27 - Open vraag

4/6 Vul de ontbrekende vorm in:
essen - aß - ....

Slide 28 - Open vraag

5/6 Vul de ontbrekende vorm in:
stehen - ...... - gestanden

Slide 29 - Open vraag

6/6 Vul de ontbrekende vorm in:
anrufen - rief an - ......

Slide 30 - Open vraag

Sterke werkwoorden in de verleden tijd
  1. Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.
  2. Je vervoegt de sterke werkwoorden met de stenten-regel.

Beispiel
slapen: schlafen (er schläft - er schlief - geschlafen)
ich schlief--
du schliefst
er schlief--
wir schliefen
ihr schlieft
sie/Sie schliefen


Slide 31 - Tekstslide

Stappenplan
Stap 1: Wat is de stam van het werkwoord in de verleden tijd?
Stap 2: Welk persoonlijk voornaamwoord staat er in de zin?
Stap 3: Waarop eindigt de stam van de verleden tijd? 
-d/-t
-s, -ss, -z, -ß
of anders?
Stap 4: uitgang erachter plakken!

Slide 32 - Tekstslide

Welke uitgang komt er achter de stam van de verleden tijd?
regel

(sprechen)
stam op -d/t

(finden)
stam op -s, -ss, -z of - ß
(lesen)
ich
sprach
fand
las
du
sprach -  st
fand - est 
las - t
er/sie/es
sprach
fand
las 
wir
sprach - en
fanden
las - en
ihr
spracht - t
fand - et 
las - t
sie/Sie
sprach - en
fand - en
las - en

Slide 33 - Tekstslide

1/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Wir (gehen) früher immer zusammen nach Spanien
A
gehten
B
gingen
C
gangen
D
ginget

Slide 34 - Quizvraag

2/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Wieso (schlafen) ihr so lang
A
schlieft
B
schlaft
C
schläft
D
schlif

Slide 35 - Quizvraag

3/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
(halten) ihr den Bann lang hoch?

Slide 36 - Open vraag

4/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Frau Müller, (trinken) Sie gestern Rotwein?

Slide 37 - Open vraag

5/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Du (finden) die Rose schön, oder?

Slide 38 - Open vraag

6/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
(lesen) du immer die Zeitung?

Slide 39 - Open vraag

7/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Das Kind (schneiden) sich in seinen Finger.

Slide 40 - Open vraag

8/8 Ergänze die Verben im Präteritum.
Gestern (springen) er ins Wasser.

Slide 41 - Open vraag

Übung macht den Meister!
Was? Maak opgave 13, 16 en 17 (vanaf S. 125) in je boek.
Niet af? Dan huiswerk
timer
25:00

Slide 42 - Tekstslide

Welke uitgang komt er achter de stam van de verleden tijd?
regel

(sprechen)
stam op -d/t

(finden)
stam op -s, -ss, -z of - ß
(lesen)
ich
sprach
fand
las
du
sprach -  st
fand - est 
las - t
er/sie/es
sprach
fand
las 
wir
sprach - en
fanden
las - en
ihr
spracht - t
fand - et 
las - t
sie/Sie
sprach - en
fand - en
las - en

Slide 43 - Tekstslide

Lesdoel behaald?
Ik kan de sterke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll