H 3.5 Groter, kleiner of gelijk

• Wiskunde
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Wat gaan we deze les doen?

- Huiswerk nakijken

- Terugblik

- Doelen van deze les

- Theorie

- Huiswerk

Huiswerk nakijken

Opg. 37, 38, 41, 43, 45, 47, 49, 50

1. Zelf nakijken met nakijkboekje

2. Nakijken met de docent

Terugblik

- Ik kan gelijknamige breuken bij elkaar optellen en van elkaar afhalen.

- Ik kan helen uit een breuk halen.

- Ik kan niet gelijknamige breuken bij elkaar optellen en van elkaar afhalen.

- Ik kan helen en breuken bij elkaar optellen van elkaar afhalen.

- Ik kan een deel van een geheel uitrekenen.

⅗ + ⅕ =

1. 4/10
2. 2/5
3. 4/5
4. 1 ⅕

⅝ - ⅛ =

1. 6/8
2. 6/16
3. 3/8
4. 4/8 = 1/2

23/6 =

1. 3 ⅚
2. 4
3. 2 11/6
4. 23/6

⅗ + ¾ =

1. 6/9 = 2/3
2. 15/4 = 3 ¾
3. 27/20
4. 1 7/20

6 1/6 - 4 1/12 =

1. 2 2/18 = 2 1/9
2. 2 1/12
3. 25/12
4. 10 3/12 = 10 1/4

⅜ x 400 =

1. 50
2. 1200
3. 15
4. 150

Doelen van deze les

- Ik ken de tekens < (is kleiner dan), > (is groter dan) en = (is gelijk aan)

  en kan deze gebruiken in sommen.

- Ik kan een breuk omrekenen naar een decimaal getal en op deze      

  manier breuken met elkaar vergelijken.

- Ik ken bij eenvoudige breuken de decimale getallen.

Groter, kleiner of gelijk (blz. 125 boek)

Maken opgaven 99, 104 en 105          

                                                   

Klaar?                                         

Opgave 100                  

<   is kleiner dan

>   is groter dan

=   is gelijk aan

5      <      10

7      >      4

5      =     2 + 3

Van breuk naar decimaal getal (blz. 128 boek)

Maken opgaven 112 en 113

Klaar?

Opgaven 117

Breuken vergelijken (blz. 130 boek)

BK boek blz. 130 

opgaven 120 en 121

KGT boek blz. 126 (kopie)

opgaven 80 en 81

Dit is handig om te leren:

           ½ = 0,5

           ¼ = 0,25

        1/5 = 0,2

        1/8 = 0,125

      1/10 = 0,1

Huiswerk

Opgave 

 

99-100-104-105

117 - 121

Kopie: 80-81

KLAAR?! Leren voor je SO

Doelen van deze les

- Ik ken de tekens < (is kleiner dan), > (is groter dan) en = (is gelijk aan)

  en kan deze gebruiken in sommen.

- Ik kan een breuk omrekenen naar een decimaal getal en op deze      

  manier breuken met elkaar vergelijken.

- Ik ken bij eenvoudige breuken de decimale getallen.