Les pronoms en et y

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Les pronoms "en" et "y" - de voornaamwoorden

Grammaire C - chapitre 7 

(15 min)

Slide 2 - Tekstslide

Wat doen "en" et "y"?
- en et y vervangen -> zinsdelen over dingen of plaatsen

- vertaling: er, erheen, erop, erover, eraan, erin, ervan

Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoord: en 
- "en" verwijst naar een hoeveelheid / zin / zinsdeel dat begint met het voorzetsel "de" (du, des, d') of met "un / une"

 voorbeelden:
- Hoeveelheid: vous allez faire trois salades. - > vous allez en faire trois.
= jullie gaan er 3 maken.
- De: On n'a pas envie d'aller au collège. -> On n'en a pas envie. = wij hebben er geen zin in.
- Un/une: je prends une tasse de thé -> j'en prends une. = ik neem er een.

Slide 4 - Tekstslide

Let op!!!
- Kijk naar onderstaande zinnen. Wat valt je op?

Je prépare deux salades.
J'en prépare deux.

Slide 5 - Tekstslide

Let op!!!
- Kijk naar onderstaande zinnen. Wat valt je op?

Je prépare deux salades.
J'en prépare deux.

-> Als er een hoeveelheid of un/une in de zin staat, dan blijft die hoeveelheid staan. 

Slide 6 - Tekstslide

Voornaamwoord: Y
- "y" verwijst naar -> een zin/zinsdeel dat begint met andere voorzetsels dan "de"
- zoals: dans, sur, à 

Voorbeelden:
- ander voorzetsel: on va au cinéma en voiture. -> on y va en voiture. 
= wij gaan er met de auto heen.



Slide 7 - Tekstslide

De plek van "en/y"
- en / y --> altijd voor het hele werkwoord.

- staat er geen heel werkwoord in de zin? --> direct voor de persoonsvorm

- on va en  faire deux. | on en  fait deux.
- on peut y  aller en bus. | on y  va en bus.

Slide 8 - Tekstslide

"en" et "y" zijn ....
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijwoorden
C
voornaamwoorden
D
bijvoeglijk naamwoorden

Slide 9 - Quizvraag

Als er een hoeveelheid of un/une in de zin staat, dan blijft die hoeveelheid niet staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Met welk voorzetsel begint de hoeveelheid/zin/zinsdeel waarnaar "en" verwijst?
A
de/un/une
B
dans,sur
C
le/la/les
D
à

Slide 11 - Quizvraag


on va à la plage en train.
Vervang een zinsdeel met een voornaamwoord

A
on en va en train
B
on va en en train
C
on va y en train
D
on y va en train

Slide 12 - Quizvraag

Welke volgorde is juist?
A
On en va faire deux.
B
On va en faire deux.

Slide 13 - Quizvraag

Vervang à Paris voor Y of En. Schrijf de hele zin op.
Je vais passer mes vacances à Paris.

Slide 14 - Open vraag

Vervang 'de légumes' voor en of y en herschrijf de hele zin.
Nous allons manger beaucoup de légumes.

Slide 15 - Open vraag

Beschrijf iets wat je nieuw geleerd hebt.

Slide 16 - Open vraag