De Hoteldienst oefenen voor de toets

De Hoteldienst 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

De Hoteldienst 

Slide 1 - Tekstslide

Waar is het belangrijk klantvriendelijk te zijn?
A
in de Handel; in een winkel
B
bij Horeca; als je klanten moet bedienen
C
bij Verzorging; als je mensen moet helpen
D
Bij alle sectoren, dus Handel/Horeca/Verzorging enz.

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent voor jou gastvrijheid?

Slide 3 - Open vraag

Een non-profit organisatie: een stichting voor kansarme kinderen
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Non-profitorganisatie
A
Een organisatie of een instelling die GEEN winst hoeft te maken
B
Een organisatie of een instelling die WEL winst moet maken.
C
Een organisatie of instelling die zich inzet voor gezond eten.
D
Een organisatie of instelling waar vrijwilligers werken.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord?
A
Een profit organisatie maakt winst, bijvoorbeeld een school
B
Een non-profit organisatie maakt geen winst bijvoorbeeld een ziekenhuis
C
Een profit organisatie maakt geen winst bijvoorbeeld een school
D
Een non-profit organisatie maakt wel winst bijvoorbeeld een ziekenhuis

Slide 6 - Quizvraag

Non-verbaal
Verbaal
Llchaamstaal
Met woorden

Slide 7 - Sleepvraag

verbaal
non-verbaal

Slide 8 - Sleepvraag

Verbale communicatie 
Non-Verbale communicatie

Slide 9 - Sleepvraag

Hieronder staan zinnen uit een elektronishc zorgdossier van verschillende cliënten.
Horen de zinnen bij verbale of bij non-verbale communicatie?
Mevrouw vraagt steeds: "Waar ben ik?''. 
Meneer staart de hele middag uit het raam. 
Meneer heeft zijn vrouw gesproken aan de telefoon.
Meneer loopt voordurend rond alsof hij iets zoekt.
Mevrouw maakt oogcontact als je haar aanraakt.
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal

Slide 10 - Sleepvraag

Waarom je handen wassen
  • Regelmatig en op de juiste manier handen wassen kan veel infecties voorkomen

  • De hele dag door kom je met bacteriën, virussen en andere ziekteverwekkers in aanraking                                                                          
  • Via je handen kunnen deze op het voedsel terechtkomen en zo besmetting veroorzaken  

Slide 11 - Tekstslide

Bereidingstechnieken

Slide 12 - Tekstslide

11 Bereidingstechnieken

Slide 13 - Woordweb

binden met een roux
koken
roerbakken
frituren
gratineren

Slide 14 - Sleepvraag

Koken is een gerecht gaar maken in kokend water. 
Gratineren is een goudbruin korstje aanbrengen op een gerecht door een laagje geraspte kaas snel te verhitten in de oven
Roerbakken is groente of vlees snel gaar maken door het gerecht te verhitten en om te scheppen op hoog vuur in een open pan met een beetje olie

Slide 15 - Tekstslide

smoren is een gerecht in een gesloten pan zachtjes gaar maken in 'eigen' vocht met een beetje margarine
grilleren is gerechten gaar maken door sterk stralende warmte
als je een vloeistof dikker maakt door er maizena, aardappelmeel, bloem of custard aan toe te voegen ben je aan het binden met een zetmeelhoudend bindmiddel

Slide 16 - Tekstslide

Taak 5 Snijtechnieken

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

 Bindtechnieken

Slide 19 - Tekstslide

Binden en bindmiddelen
  • Binden bijvoorbeeld ei, gelatine en vermicelli
  • Consitentie is dichtheid en stevigheid van vloeistoffen


Slide 20 - Tekstslide

Mike wil een saus binden (verdikken). De saus is wit en niet helder. Adviseer Mike welke bereidingstechniek hij het beste kan gebruiken. Geef de 3 basis ingrediënten.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Hoe voorkom je een voedselinfectie?

Slide 27 - Woordweb

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Is een voedselinfectie hetzelfde als een voedselvergiftiging?
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

In voedsel kunnen micro-organismen zitten die giftige stoffen aanmaken. Wat kun je krijgen als je die opeet?
A
Voedselallergie
B
Voedselinfectie
C
Voedselintolerantie
D
Voedselvergiftiging

Slide 34 - Quizvraag

Wat moet je doen om voedselvergiftiging te voorkomen?
A
Snel opeten
B
Onhygienisch werken
C
In de aanbieding kopen
D
Bewaren op de juiste manier

Slide 35 - Quizvraag

In rauw vlees kan een bacterie zitten die erg veel voorkomt. Je kunt er voedselinfectie van krijgen. Hoe heet deze bacterie?
A
influenzabacterie
B
MRSA-bacterie
C
salmonellabacterie
D
streptokokbacterie

Slide 36 - Quizvraag

Waardoor ontstaan een voedselvergiftiging?
A
Er zitten schimmels of bacteriën in of op producten (kip)
B
Gif in het eten die aangemaakt zijn door bacteriën
C
Er zitten schimmels in of op een product
D
Gif in het eten die aangemaakt zijn door bacteriën of schimmels.

Slide 37 - Quizvraag

Slide 38 - Video

THT datum
TGT datum
Staat meestal op producten die lang houdbaar zijn
Na deze datum mag je het niet meer eten
Na deze datum moet je zelf beoordelen of het nog te eten is.

Slide 39 - Sleepvraag

Slide 40 - Video

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Groente en fruit
Rauw vlees
Kaas en brood
Gebraden vlees
Vis
Gevogelte

Slide 43 - Sleepvraag