Herhaling MTH

Afsluitende les MTH online
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
mtMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Afsluitende les MTH online

Slide 1 - Tekstslide

Sinds de invoering van het tetanusvaccin in het rijksvaccinatieprogramma komt tetanus in Nederland........meer voor
A
Niet
B
Weining

Slide 2 - Quizvraag

tetanus.....
A
...kan je van straatvuil krijgen
B
...is niet ernstig
C
...is gevaarlijk zonder vaccinatie
D
...hetzelfde als corona

Slide 3 - Quizvraag

Iemand krijgt een tetanus injectie.
Wat is tetanus?
A
Een virus die je kan oplopen door een verkoudheid.
B
Een bacterie die je kan oplopen door straatvuil.
C
Een bacterie die je kan oplopen door bloedcontact.
D
Een virus die je kan oplopen door een bacterie in een wond.

Slide 4 - Quizvraag

De incubatietijd van tetanus is:
A
3 dagen
B
3 weken
C
3 dagen tot 3 weken
D
3 weken tot 3 maanden

Slide 5 - Quizvraag

Tetanus is een ernstige, besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door de tetanusbacterie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Hoe wordt tetanus behandeld of voorkomen bij kinderen?
A
Baby´s krijgen 2 inentingen
B
Baby's krijgen 4 inentingen en kinderen bij 5 en 9 jaar nog een inenting
C
Inenten is niet meer nodig
D
Baby's krijgen 4 inentingen en bij 4 en 9 jaar nog een inenting.

Slide 7 - Quizvraag

Tetanus
A
Komt via een wond het lichaam binnen
B
Krijg je al van een schaafwond

Slide 8 - Quizvraag

In welke wet is bepaald dat beroepsbeoefenaren bevoegd zijn om recepten voor geneesmiddelen te schrijven.
A
WGBO
B
Wkkgz
C
Wet BIG
D
ZVW

Slide 9 - Quizvraag

Injecteren is een:
A
Risicovolle handeling
B
Voorbehouden handeling

Slide 10 - Quizvraag

sub cutaan injecteren doe je in
A
bovenhuids bindweefsel
B
onderhuids bindweefsel
C
dermis
D
lederhuid

Slide 11 - Quizvraag

Bekwaamheid voor het injecteren van insuline houdt in:
A
Dat je een verpleegkundig diploma hebt.
B
Dat je een scholing over injecteren van insuline hebt gevolgd.
C
De injectie volgens protocol uitvoeren.
D
Een bevoegdheid van de arts tot handelen hebt gekregen.

Slide 12 - Quizvraag

Bij subcutaan injecteren, dan injecteer je in .......
A
De spier
B
De huid
C
Een ader
D
Het onderhuidsvetweefsel

Slide 13 - Quizvraag

Deskundig betekent:
A
Voldoende theoretische scholing hebben gevolgd
B
Voldoende praktische scholing hebben gevolgd
C
Voldoende ervaring hebben om de handeling zelfstandig uit te voeren
D
Voldoende theoretische en praktische scholing hebben gevolgd

Slide 14 - Quizvraag

Bekwaam betekent:
A
Voldoende theoretische scholing hebben gevolgd
B
Voldoende praktische scholing hebben gevolgd
C
Voldoende ervaring hebben om de handeling zelfstandig uit te voeren
D
Voldoende theoretische en praktische scholing hebben gevolgd

Slide 15 - Quizvraag

Hoe noem je het toedienen van medicijnen die klachten doen verminderen maar de oorzaak niet wegnemen?
A
Placebo-effect
B
Kwakzalverij
C
Palliatieve zorg
D
Symptoombestrijding

Slide 16 - Quizvraag

Wat doen medicijnen met een causale werking?
A
Genezen van de aandoening
B
Alleen verminderen van de klachten
C
Lichaamstekorten aanvullen
D
Ziekte voorkomen

Slide 17 - Quizvraag

Als er nog geen ziekte is, maar deze met medicijnen voorkomen kan worden, spreek je van profylaxe.
A
Dit is juist
B
Dit is niet juist

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een placebo?
A
Een medicijn dat nog niet is getest
B
Een medicijn dat off-label gebruikt wordt
C
Een medicijn zonder werking
D
Een medicijn waar een hoge dosis van nodig is

Slide 19 - Quizvraag

De intracutane allergietest wordt uitgevoerd op:
A
De onderarm
B
De schouderbladen
C
Beide antwoorden zijn juist
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 20 - Quizvraag

Wat meet een zwangerschapstest?
A
Oestrogeen
B
LH
C
Progesteron
D
HCG

Slide 21 - Quizvraag

Moet het een nuchtere urine (patiënt heeft nog niet gegeten) zijn die gebruikt wordt?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

SOEP registratie
S: Mw. brengt urine, heeft pijn bij het plassen, buikpijn en moet vaak kleine beetjes plassen

O: Urinestick -> ERY ++, Nitriet POS

E: Urineweginfectie

P: Kuur Furabid 100 mg, 2 dd, 5 dagen, 3 dagen na eindigen kuur opnieuw controle.

Slide 23 - Tekstslide

Mevrouw de Hoop komt aan de balie met urine. Zij heeft buikpijn, moet vaak plassen en heeft pijn bij het plassen. Jij onderzoekt de urine en de urinestick geeft aan ERY++, nitriet POS.

In overleg met de arts wordt de diagnose 'Urineweginfectie' gesteld en krijgt zij een kuur Furabid (2 dd 100 mg voor 5 dagen). Drie dagen na het stoppen van de kuur moet mevrouw haar urine weer langsbrengen voor controle.
VUL DE SOEP IN! S: , O: , E: , P:

Slide 24 - Open vraag

wat is bloeddruk?
A
druk in de aders
B
de druk in de slagaders
C
open gaan kleppen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een normale bloeddruk?
A
Diastolische druk = 80 Systolische druk = 120
B
Diastolische druk = 20 Systolische druk = 180
C
Diastolische druk = 120 Systolische druk = 80
D
Diastolische druk = 180 Systolische druk = 20

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de afkorting van bloeddruk?
A
Hg
B
RR
C
AV
D
ECG

Slide 27 - Quizvraag

Een hoge bloeddruk kan gevaarlijk zijn, wat zou een gevolg kunnen zijn van een langdurige hoge bloeddruk?
A
Hartkloppingen
B
Kans op hart- en vaatziekten
C
Hoofdpijn
D
Hoge bloedsuiker

Slide 28 - Quizvraag

Je gaat bij een patiënt gedurende 15 seconden de pols tellen. Je telt 15 slagen.
De patiënt heeft een hartslag van:
A
45
B
30
C
60
D
75

Slide 29 - Quizvraag

waar let je op bij het tellen van de hartslag?
A
ritme
B
snelheid
C
regelmaat
D
alle drie de antwoorden

Slide 30 - Quizvraag

Wat controleer je bij het tellen van een hartslag?
A
de frequentie en de vulling
B
B: De frequentie, de vulling, gelijkmatigheid en de spanning
C
C: De vulling, gelijkmatigheid en de kleur van de huid
D
D:De vulling, frequentie, gelijkmatigheid en temperatuur van de huid.

Slide 31 - Quizvraag

Tellen hartslag/polsslag
A
De normale polsslag is tussen de 60-100
B
De normale polsslag ligt tussen de 100-120
C
De normale polsslag ligt tussen de 80-90
D
De normale polsslag is 60-70

Slide 32 - Quizvraag

Vragen?

Slide 33 - Tekstslide