Kapitel 1 Lektion 2C

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

• Handy zu Hause/Schließfach
• Setzt euch bitte (ga zitten)
• Schulsachen auf dem Tisch (Buch+Laptop+Heft) 
• Laptop geschlossen
• Rucksack auf dem Boden

Was machen wir heute?

- Hausaufgaben 5

- sprechen 10

- Woordenhussel 10

- Brettspiel 15

 -evaluieren 5

Kapitel 1 : Hamburg

Typisch Duitse eigenschappen, uiterlijk & karakter van jezelf en anderen.

Lernziele:

- ik kan iets over mezelf vertellen en de ander vragen stellen

- ik kan de zwakke werkwoorden vervoegen 

- ik ken de betekenis van de woorden van Lektion 1+2

Sprechen

Voer in 2-tallen het gesprekje bij Aufgabe 11 en wissel van rol.

Woordenhussel

Boek dicht! Wie vindt als eerste de meeste juiste woorden + vertaling?

Spielregeln

- Gooi om beurten met de dobbelsteen

- Noem de juiste werkwoordsvorm

1=ich, 2=du, 3=er/sie/es, 4=wir, 5=ihr, 6=sie/Sie

- Als het antwoord goed is, blijf je staan

- Als het antwoord fout is, moet je terug naar start

- 1 persoon controleert de antwoorden m.b.v. Grammatik A (S. 11)

- Wie het eerst bij ZIEL is, wint en mag de pionnen opeten;-)

- Pion eerder opgegeten? Niet meer meedoen en woordjes overschrijven:-) !

Wie heeft er gewonnen met het spel?

Wat vond je van deze les?

Nächste Stunde

getallen en vraagwoorden

mondelingen: 

8+10 oktober (A2c)

10,15, 17 oktober (H2c)

Check rommel rond je tafel

Blijf op je plaats tot de bel gaat

Stoel aanschuiven

Danke schön !

Was? (wat)	Lektion 2 Aufgabe 10+11	S.19
Wie? (hoe)	5 min zelfstandig en stil 5 min zachtjes overleggen
Wie lange? (hoe lang)	10 min
Hilfe? (hulp)	Grammatik C Grammatik A	S. 18 S. 11
Fertig? (klaar)	Voer gesprekje, leerling 1 stelt vraag, leerling 2 leest antwoord. Wissel van rol	S. 19
Was machen wir damit?	Antworten kontrollieren

Selbstständig an die Arbeit!

het zwakke werkwoord wohnen 

ich

du

er-sie-es

wir

ihr

sie - Sie

wohne

wohnst

wohnt

wohnen

wohnt

wohnen

......ihr in der Hauptstadt?

1. wohnen
2. wohne
3. wohnst
4. wohnt

.....du oft Fußball?

1. spiel
2. spielt
3. spielst
4. spiele

....Sie auch in Papendrecht, frau Breedveld?

1. wohnen
2. wohne
3. wohnt
4. wohnst

Satz der Woche

Wie bitte? (wat zegt u/jij?)

Können Sie / kannst du das 

nochmal wiederholen?

Kunt u / kun jij dat (nog eens) herhalen?