Begrippen voor leesdossier

timer
1:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet welke begrippen in het leesdossier voorkomen. 
  • Je weet kent de verschillen tussen personages. 
  • Je weet het verschil  tussen een round en flat character.

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud leesdossier


  • Opdr. 1   Personages - Opdracht dagboekfragment.
  • Opdr. 2  Verhaallijn  - Opdracht Tijdlijn van belangrijke gebeurtenissen 
  • Opdr. 3  Bovenstaande + genre, ruimte, beoordeling, symbolen - Opdracht      muurkrant

  • Opdr. 4 Bovenstaande + perpectief - Opdracht recensie.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kom jij erachter wie de hoofdpersoon is in een verhaal?

Bespreek met je buurvrouw: waar kijk je naar, welke kenmerken heeft een hoofdpersoon en geef als duo hieronder antwoord. 2 min. overleggen.

Slide 4 - Open vraag

Hoofdpersoon
Personage(s) in het verhaal die een grote ontwikkeling doormaakt (doormaken). 

Slide 5 - Tekstslide

Personages in leesdossier
  • Hoofd- en bijpersonen, tegenspeler

Extra informatie: 
  • Rollen tussen de personages
  • Uiterlijke kenmerken
  • Karaktereigenschappen
  • Ontwikkeling van een personage in het verhaal

Slide 6 - Tekstslide

Perspectief verhaal
  • Alwetende verteller: staat buiten het verhaal en weet van iedereen de gedachtes en handelingen, geeft omschrijvingen van alles wat er gebeurt. 
  • Personale verteller(hij/zij/jij/wij): verteller binnen het verhaal waarbij je de gedachtes van 1 persoon leest.
  • Ik-verteller: binnen het verhaal, alles vanuit 1 persoon, de ik-verteller. 
NB: vaak is de alwetende verteller afgewisseld met de personale verteller. Dialogen moet je niet bekijken voor het bepalen van het perspectief. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Tijd
  • Flashback: je gaat terug in de tijd om informatie te krijgen over eerdere gebeurtenissen die belangrijk zijn voor het personage of het verhaal. 
  • Flashforward: je krijgt informatie over de toekomst in het verhaal om je als lezer extra informatie te geven die de personages nog niet weten of om je nieuwsgierig te maken. 
  • Chronologisch: verhaal wordt in logische tijdsvolgorde vertelt zonder flashbacks of flashforwards (fabel).
  • A-chronologisch: tijd verandert vaak in het verhaal, niet in de logische volgorde van tijd verteld. Er zijn flashbacks en/of flashforwards in het verhaal (sujet). 

Slide 9 - Tekstslide

Ruimte in een verhaal
  • Kan een stad, plaats of ruimte zijn. 
  • Eén of meerdere plekken die belangrijk zijn voor het verhaal. 
  • Kijk naar de plekken of ruimtes waar de hoofdpersoon veel meemaakt in het verhaal. 

Slide 10 - Tekstslide

Functies van spelen met tijd of ruimte in een verhaal
Spanning.

Extra informatie: gebeurtenissen / personages.

Informatie over karakter / motieven van personages.

Slide 11 - Tekstslide

Confettiregen - Splinter Chabot

Ondertussen bleef ik op de basisschool een onhandelbare stuiterbal. Toen ik jaren later op de fiets mijn juf uit groep 3 tegenkwam, juf Anneke, vertelde ze dat ik druk was geweest, vrolijk, maar druk.

Wat gebeurt er met de tijd in deze passage?
A
Flash forward
B
Flashback
C
Chonologisch verteld
D
A-chronologisch verteld

Slide 12 - Quizvraag

Confettiregen - Splinter Chabot - ik-personage = Wobie

Ondertussen bleef ik op de basisschool een onhandelbare stuiterbal. Toen ik jaren later op de fiets mijn juf uit groep 3 tegenkwam, juf Anneke, vertelde ze dat ik druk was geweest, vrolijk, maar druk.

Welke functie zal deze gebeurtenis hebben voor het verhaal?
A
Spanning opbouwen
B
Extra informatie over belangrijke gebeurtenissen
C
Extra informatie over juf Anneke
D
Extra informatie over karakter van Wobie

Slide 13 - Quizvraag

Verhaallijn
Belangrijkste gebeurtenissen vertellen die de hoofdpersoon en de tegenspeler meemaken. 

Samenvatting in enkele zinnen met de kern van het verhaal. 

Slide 14 - Tekstslide

Patronen / motieven
  • Deelonderwerpen van het verhaal. 
  • Terugkerende onderwerpen (thema's) die worden besproken in het boek, maar die niet centraal staan in het verhaal. 
  • Voorbeelden van motieven:
Pesten
Haat
Schuld
Scheiding
Eetstoornissen
Seksualiteit (LHBTI)
Psychische stoornissen

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdmotief 
  • Belangrijkste onderwerp in het verhaal.
  • Kijk naar de plot en ontwikkeling van de hoofdpersoon. 
  • Gebruik de ontdekte motieven (patronen) in het verhaal om tot het hoofdmotief te komen. 
  • Veelvoorkomende thema's:
Liefde
Vriendschap
Identiteit
Psychische problemen
Scheiding
Moed
Middeleeuwen

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag...
Maak een begin of ga verder met je leesdossier over je eerste gelezen boek. 

Slide 17 - Tekstslide