Dag 4 - bellen en mailen - roze

Thema 3 Bellen en mailen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 3 Bellen en mailen

Slide 1 - Tekstslide

luisteren
  • horen
  • met aandacht
  • ik luister - wij luisteren
  • zin: De leerlingen luisteren naar de docent.
  • zin: Ik luister graag naar muziek.

Slide 2 - Tekstslide

makkelijk
  • kost weinig moeite
  • eenvoudig
  • niet moeilijk
  • zin: Deze opdracht is makkelijk.
  • zin: Een zon tekenen is makkelijk. 

Slide 3 - Tekstslide

moeilijk
  • kost veel moeite
  • lastig
  • niet makkelijk 
  • zin: Deze sommen zijn moeilijk.
  • zin: Netjes werken is moeilijk.

Slide 4 - Tekstslide

moeten
  • nodig
  • verplicht
  • ik moet - wij moeten
  • zin: Wij moeten elke dag naar school.
  • zin: Ik moet goed mijn best doen. 

Slide 5 - Tekstslide

morgen
  • de dag na vandaag 
  • zin: Ik ga morgen  verhuizen.
  • zin: Morgen ben ik jarig.

Slide 6 - Tekstslide

de ochtend
  • begin van de dag
  • tussen nacht en middag
  • de ochtend - de ochtenden
  • zin: Ik begin de ochtend met een ontbijt.
  • zin: Deze ochtend is erg koud. 

Slide 7 - Tekstslide

De ochtend is een dagdeel.
Welke tijden zijn dat?
A
00:00 - 06:00 uur
B
06:00-12:00 uur
C
12:00 - 18:00 uur
D
18:00 - 24:00 uur

Slide 8 - Quizvraag

Welke twee woorden horen bij :
zeggen
A
luisteren
B
praten
C
vertellen
D
horen

Slide 9 - Quizvraag

Luisteren is...................
A
spreken met aandacht
B
horen met aandacht
C
schrijven met aandacht
D
praten met aandacht

Slide 10 - Quizvraag

Vul het goede woord in:
Als je niet goed ............... naar de docent mis je informatie.
(denk aan de goede vervoeging)

Slide 11 - Open vraag

Waar zie je hier het werkwoord 'moeten'
A
B
C
D

Slide 12 - Quizvraag

Zet de woorden in een goede zin.
moeten leren. veel Jullie

Slide 13 - Open vraag

Als ik naar school ga is het ....................
A
ochtend
B
nacht
C
avond
D
middag

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het synoniem voor :
de ochtend
A
de avond
B
's ochtends
C
de dag
D
de morgen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de antoniem van
(ge)makkelijk
A
slordig
B
moeilijk
C
heerlijk
D
eerlijk

Slide 16 - Quizvraag

Waar lees je de betekenis van '
(ge)makkelijk?
A
Het eten was heel lekker.
B
Ik ruim mijn kamer nooit op.
C
Ik heb uren gestudeerd maar ik weet de antwoorden niet.
D
Ik ben heel goed in wiskunde.

Slide 17 - Quizvraag

Als je iets niet makkelijk vindt is het .....................
A
sportief
B
moeilijk
C
lekker
D
heerlijk

Slide 18 - Quizvraag

Maak een zin met het woord
moeilijk

Slide 19 - Open vraag

Waar zie je hier het werkwoord 'moeten'
A
B
C
D

Slide 20 - Quizvraag


Wat vind jij moeilijk?
timer
1:00

Slide 21 - Open vraag


Wat vind jij makkelijk?
timer
1:00

Slide 22 - Open vraag