In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
In deze les:
Bespreken: - 3.5 B, opdracht 8
Herhalen: spelling van het voltooid deelwoord
Maken: 3.6 Herhaling 3.6 B Deel 1: Toepassing meervoud, verkleinwoord 3.6 C Deel 2: Toepassing Werkwoordspelling: Tegenwoordige, verleden, voltooide tijd
Terugkijken
Film kijken
Doelen van deze les:
1. Je kunt aan het einde van de les het voltooid deelwoord juist spellen.
Slide 3 - Tekstslide
woensdag 18 november
Inleveren: boekvlog via Google Classroom
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht 9, 3.5 C
Slide 7 - Tekstslide
Voltooid deelwoord van sterke werkwoorden
Slide 8 - Tekstslide
Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden
Je hoort vaak vanzelf of je een -d of een -t moet schrijven, wanneer je het woord in een andere tijd zet.
ik kam - ik kamde - ik heb gekamd
ik werk - ik werkte - ik heb gewerkt
Slide 9 - Tekstslide
Bij twijfel: gebruik 't ex-kofschip!
Slide 10 - Tekstslide
Maak:
3.6 Herhaling 3.6 B Deel 1: Toepassing meervoud, verkleinwoord
3.6 C Deel 2: Toepassing Werkwoordspelling: Tegenwoordige, verleden, voltooide tijd
Klaar? Maak 3.5 D Voortgangstoets
Slide 11 - Tekstslide
De stam
De basisvorm van een werkwoord is de stam. Je gebruikt de stam om de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en het voltooid deelwoord te maken.