Bijles past simple + past continuous + present perfect

Verleden tijd
Past simple
Past continuous
Present perfect
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Verleden tijd
Past simple
Past continuous
Present perfect

Slide 1 - Tekstslide

Past Simple
De past simple is de simpele verleden tijd. Deze vorm gebruik je als iets in het verleden is gebeurd en nu ook is afgelopen. Vaak staat er een tijdsaanduiding in de zin.

I walked to school yesterday.
She bought a new phone last week. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je de Past Simple?
De past simple kun je op 2 manieren maken. Dit heeft te maken met het soort werkwoord.

I talk        -   I talked
I make    -   I made

Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je de Past Simple?
De past simple kun je op 2 manieren maken. Dit heeft te maken met het of het woord regelmatig of onregelmatig is. 

- Regelmatig = vaste manier van werkwoord vervoegen
- Onregelmatig = eigen vorm

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple regelmatige werkwoorden
Bij regelmatige werkwoorden maak je de past simple door +ed achter het werkwoord te zetten.

call       -  called
talk       -  talked
play      -  played

Slide 5 - Tekstslide

Past Simple regelmatige werkwoorden
Uitzonderingen spellingsregels:
- Als een werkwoord al op een -e eindigt dan komt er alleen maar een -d achter.
Live     -   lived

- Als een werkwoord op een klinker en een -y eindigt dan vervang je die door -ied.
cry       - cried

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:
want

Slide 7 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van:
carry

Slide 8 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van:
care

Slide 9 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van:
try

Slide 10 - Open vraag

Past Simple onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen unieke vorm in de verleden tijd. Deze moet je uit je hoofd leren. 

De lijst met onregelmatige werkwoorden staat achteraan in je boek. Het 2e rijtje is de Past Simple.


Slide 11 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:
buy

Slide 12 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van:
do

Slide 13 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van:
know

Slide 14 - Open vraag

Kort samengevat:
De past simple gebruik je als iets in het verleden is gebeurd en ook is afgelopen. Vaak staat er een tijdsaanduiding in de zin. 

Bij regelmatige werkwoorden maak je de past simple door +ed achter het werkwoord te zetten.
Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm die je uit je hoofd moet leren.

Slide 15 - Tekstslide

Past Continuous

Slide 16 - Tekstslide

Past Continuous
De past continuous gebruik je als iets in de verleden tijd een langere tijd aan de gang was. 

I was studying all afternoon. 
My mother was cleaning the house. 

Slide 17 - Tekstslide

Hoe maak je de Past Continuous?
Ook voor de past continuous is er een 'formule' die je kunt volgen. namelijk:
was/were + werkwoord + ing

I was doing the dishes
We were playing outside.
She was working all night.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld Past Continuous
Was/were + werkwoord + ing
He _____________ his grandma. (to help)

1. Kies uit was of were.
He _was________ his grandma. (to help)

2. Zet werkwoord + ing er achter.
He _was helping ___ his grandma. (to help)

Slide 19 - Tekstslide

Vul de past continuous in:
We _______ the dishes. (to do)

Slide 20 - Open vraag

Vul de past continuous in:
My sister ______ in her room. (to play)

Slide 21 - Open vraag

Vul de past continuous in:
I _______ on it last night. (to work)

Slide 22 - Open vraag

Vul de past continuous in:
They _____ at me. (to look)

Slide 23 - Open vraag

Past simple + past continuous
Je kunt de past simple en past continuous ook samen in 1 zin gebruiken.  De past simple geeft aan wat er gebeurde terwijl er iets anders bezig was. De past continuous gebruik je voor het gene was langer duurde. 

I was walking to school when I saw a cute dog.
They stole my pen when I was not looking.
was taking a bath when the doorbell rang.


Slide 24 - Tekstslide

Vul de juiste vormen van het werkwoord in:
I _________ (to read) a book when you ______ (to call) me.

Slide 25 - Open vraag

Vul de juiste vormen van het werkwoord in:
They _____ (to wait) when they ____ (to realise) the bus had already left.

Slide 26 - Open vraag

Vul de juiste vormen van het werkwoord in:
My mother ____ (to see) me when I _____ (to sneak) into the house at night.

Slide 27 - Open vraag

Present Perfect

Slide 28 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de Present Perfect?
De present perfect gebruik je als je het hebt over iets wat in het verleden begonnen is en wat nu nog doorgaat of waar je nu nog het effect van ziet.
In het Nederlands hebben wij hier geen aparte werkwoordsvorm voor.

I have lived here since 2002                 -  Ik woon hier al sinds 2002.
She has worked there for 4 years.     -  zij werkt daar al 4 jaar.
I have studied very hard so I                 - Ik heb hard geleerd en dus mijn toets
passed my test.                                             gehaald.

Slide 29 - Tekstslide

Hoe maak je de Present Perfect?
De present perfect maak je door een soort 'formule' te volgen. Namelijk:
Have/has + voltooid deelwoord

Slide 30 - Tekstslide

Hoe maak je de Present Perfect?
De present perfect maak je door een soort 'formule' te volgen. Namelijk:
Have/has + voltooid deelwoord

Stap 1: Kijk wie of wat het onderwerp is en kies have of has. 
Has
gebruik je bij he/she/it en have gebruik je bij de rest.

Stap 2: Maak het voltooid deelwoord van het werkwoord.

Slide 31 - Tekstslide

Hoe maak je het voltooid deelwoord?
Het voltooid deelwoord kun je op 2 manieren maken. Dit hangt er weer van af of het werkwoord regelmatig of onregelmatig is. 

Regelmatig: werkwoord + ed

Onregelmatig: Eigen vorm. (zie 3e rijtje van de lijst achterin je boek)

Slide 32 - Tekstslide

voorbeeld present perfect
Have/has + voltooid deelwoord
 I _______________ football since I was 5. (to play)

1. Kies uit have of has.
I __have _______ football since I was 5. (to play)

2. Maak het voltooid deelwoord van het werkwoord.
I __ have played _ football since I was 5. (to play)


Slide 33 - Tekstslide

Vul de present perfect in:

They ________ some mistakes. (to make)

Slide 34 - Open vraag

Vul de present perfect in:

My sister _______ to Australia. (to be)

Slide 35 - Open vraag

Vul de present perfect in:

We ______ many games together. (to play)

Slide 36 - Open vraag