Les 5.4 Argumenten beoordelen & betogen


Argumenten beoordelen
& betogen




les 5.4
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Argumenten beoordelen
& betogen




les 5.4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

OPBOUW VAN DE LES

  1. UITLEG ARGUMENTEREN
  2. OPDRACHTEN IN STUDIEMETER:
  3. OPBOUWOPDRACHTEN OVER ARGUMENTATIE BEOORDELEN
  4. CONTEXTZINNEN OEFENING 8 EN 9

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


DOEL

AAN HET EINDE VAN DE LES KUN JE DE KWALITEIT VAN ARGUMENTEN BEOORDELEN IN EEN TEKST

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak met betrekking tot objectieve argumenten en subjectieve argumenten is waar?
A
Objectieve argumenten zijn niet- feitelijke uitspraken. Subjectieve argumenten zijn controleerbaar.
B
Subjectieve argumenten zijn niet-feitelijke uitspraken. Objectieve argumenten zijn controleerbaar.
C
Objectieve en subjectieve argumenten zijn 'foute' argumenten.
D
Objectieve argumenten en subjectieve argumenten zijn verschillende soorten standpunten.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten
Met argumenten kan een schrijver zijn eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen.

Argumenten zijn dus de bouwstenen om jouw standpunt te onderbouwen (= overtuigen!)

Slide 5 - Tekstslide

Een mening die met veel goede argumenten ondersteund wordt, zal meer mensen overtuigen dan een mening zonder goede argumenten.
Twee soorten argumenten
- objectieve argumentendeze zijn controleerbaar waar of niet waar.
   Ze zijn bijvoorbeeld gebaseerd op feiten, onderzoek of wetenschap.

- subjectieve argumenten: deze kunnen sterk of zwak zijn. Dat ligt aan de
   opbouw van de argumentatie (= de redenering)
   Ze zijn gebaseerd op de eigen mening, gevoelens, vermoedens, levens-
   beschouwelijke overtuiging (bijv. geloof) of persoonlijke waardeoordelen.
 



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mensen die niet gaan stemmen bij verkiezingen moeten ook geen kritiek geven op de politiek.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 7 - Quizvraag

Is 'beter' een objectieve term? 
Mensen met een overgewicht hebben vaak meer gezondheidszorg nodig.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 8 - Quizvraag

Is 'beter' een objectieve term? 
Het is in Frankrijk vaak beter weer dan in Nederland.
A
objectief argument
B
subjectief argument

Slide 9 - Quizvraag

Is 'beter' een objectieve term? 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een drogreden?
A
een subjectief argumentatie
B
het belangrijkste argument in een betoog
C
een objectief argument
D
een fout argument

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef een voorbeeld van een drogreden.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Veelvoorkomende drogredenen (1)
Generalisatie. 
Een algemene regel vaststellen op basis van te weinig gegevens.

Mijn oma rookte een pakje sigaretten per dag en ze is 102 geworden, dus roken is niet ongezond!

Mijn Deense buurman zegt mij altijd vriendelijk gedag. Dat komt omdat Denen altijd vriendelijk zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veelvoorkomende drogredenen (2)
Onjuist beroep op autoriteit
Beweren dat iets waar is omdat een autoriteit die onbetrouwbaar is, dat zegt.

Je kunt veel geld verdienen aan bitcoins. Je ziet toch in wat voor auto Enzo Knol rijdt? 

Vrouwen moeten niet zeuren over grensoverschrijdend gedrag. Thierry Baudet zegt dat vrouwen het eigenlijk altijd fijn vinden als een man de baas is.

Slide 14 - Tekstslide

Hebben deze personen 'kennis' om deze te doen.
Veelvoorkomende drogredenen (3)
Cirkelredenering
Het argument is gelijk aan het standpunt

Ingrid is heel vriendelijk, omdat ze heel aardig is.

Drie rovers stelen bij een overval tien goudstukken. Bij de verdeling van de buit geeft één zichzelf 4 goudstukken en de twee anderen 3 goudstukken. De andere rovers vragen: "Waarom krijg jij één goudstuk meer dan wij?" "Omdat ik de aanvoerder ben," luidt het antwoord. Daarop komt de tegenvraag: "Waarom ben jij opeens onze aanvoerder?" De eerste rover antwoordt daarop: "Omdat ik meer goud heb dan jullie."

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veelvoorkomende drogredenen (4)
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Er wordt gedaan alsof er een verband is tussen de oorzaak en het gevolg van iets, terwijl dit verband niet bestaat of niet bewezen is.

Als het regent wordt de stoep nat. De stoep is nat, dus het heeft geregend.

Sinds het verboden is om te appen op te fiets, zijn er minder dodelijke verkeersongevallen geweest.

Slide 16 - Tekstslide

Denk goed na of de argumentatie echt klopt.
Planten en bloemen groeien het beste in Spanje, want daar schijnt de zon vaak.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is niet goed om ongetraind een halve marathon te lopen, omdat de kans op blessures groot is.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Padel is de beste sport in Nederland. Vraag maar aan mijn gymdocent.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (generalisatie)
D
drogreden (onjuist beroep autoriteit)

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt nu beter niet in T-shirt gaan trainen, want het is erg koud buiten.
A
objectief argument
B
subjectief argument
C
drogreden (cirkelredenering)
D
drogreden (onjuist oorzaak-gevolg)

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een drogreden op basis van een onjuist oorzaak-gevolg.
Bijvoorbeeld: Voor betere schoolresultaten kun je beter in een schoolboek werken, want gamen is verslavend.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

HET AUB-MODEL
1. Eerst zeg je wat het argument (A) is.
2. Dan leg je het argument uit (U).
3. Tot slot geef je een voorbeeld: ‘Bijvoorbeeld, (B) ...’

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En nu...
- eventuele vragen stellen over lesstof

En daarna:
- lees de lesstof door van Lezen 4.2 Argumenten en 4.3 Betoog
- maak de oefentoets van Lezen hoofdstuk 4
- oefenen voor je examen (Examensprint)
- vrij lezen in zelfgekozen leesboek

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies