PTA fictie 2/4

PTA fictie 2/4
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

PTA fictie 2/4

Slide 1 - Tekstslide

gedichten 
- strofen
-rijm/geen rijm 
- taalgebruik niet volgens de regels

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Rijm
Eindrijm = de laatste woorden van de regel rijmen
Beginrijm = veel woorden van het gedicht beginnen met dezelfde letter
Klankrijm = Veel woorden in het gedicht hebben dezelfde klank
Oogrijm = Lijkt te rijmen, maar spreek je het hardop uit, dan rijmt het toch niet

Slide 4 - Tekstslide

Hij kijkt naar het licht
En ziet haar gezicht
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 5 - Quizvraag

De ochtend raakt je aan in licht
en nauwelijks merkbaar gapen
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 6 - Quizvraag

Liesje leerde lotje lopen
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 7 - Quizvraag

Ze spelen in een bandje
en geven elkaar een handje
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 8 - Quizvraag

rijmschema
aabb
abab
abba

Slide 9 - Tekstslide

limerick 
Er was eens een man uit Assen, a
die stond in de bosjes te plassen. a
Toen kwam er een spin, b
die beet er toen in. b
Had hij maar op moeten passen. a

Slide 10 - Tekstslide

Personages 
hoofdpersoon > belangrijkste figuur in het verhaal met een doel.
helpers > bijfiguren die helpen bij het doel
tegenstanders >  zitten de hoofdpersoon dwars
zijdelingen > spelen geen belangrijke rol in het verhaal

Slide 11 - Tekstslide

Pippi Lankous is dus:
A
hoofdpersoon
B
helper
C
tegenstander
D
zijdeling

Slide 12 - Quizvraag

Tommy en Annika zijn dus:
A
hoofdpersoon
B
helpers
C
tegenstander
D
zijdeling

Slide 13 - Quizvraag

Ontwikkeling van de hoofdpersoon

Hoofdpersonen maken dingen mee, waardoor ze veranderen. Dit noem je een ontwikkeling.

Slide 14 - Tekstslide

Karakter
Het innerlijk van de hoofdpersoon. Dit noem je ook wel karaktereigenschappen. Heeft veel invloed op het verhaal.

Slide 15 - Tekstslide

tijd 
Chronologisch > in volgorde van tijd
Niet-chronologisch > andere volgorde 
- terugblik/flashback (verhaal wordt onderbroken)
- terugverwijzing (verhaal wordt niet onderbroken)
- vooruitverwijzing (verhaal wordt niet onderbroken)
- tijdsprong 
- tijdverdichting (weinig woorden veel tijd)
- tijdvertraging (veel tijd weinig woorden)

Slide 16 - Tekstslide

Na alle ruzie nam mijn zus ontslag. Een impulsief besluit. Ze zou daar later nog veel spijt van krijgen.
A
terugverwijzing
B
vooruitverwijzing
C
tijdsprong
D
tijdverdichting.

Slide 17 - Quizvraag

Drie maanden lang wacht ik al op een telefoontje. Gelukkig belde hij net. Ik was benieuwd wat hij te zeggen had.
A
terugverwijzing
B
vooruitverwijzing
C
tijdvertraging
D
tijdverdichting

Slide 18 - Quizvraag

vertelde tijd vs verteltijd
vertelde tijd > tijd die in beslag wordt genomen door de gebeurtenissen in het verhaal. 
Verteltijd > leestijd, uitgedrukt in bladzijden.

Slide 19 - Tekstslide

Het boek heeft 756 bladzijdes.
A
vertelde tijd
B
verteltijd

Slide 20 - Quizvraag

Plaats
Waar het verhaal zich afspeelt. Kan snel wisselen. 

Slide 21 - Tekstslide

Open plekken
Stukjes tekst die vaag blijven en vragen bij je oproepen. 
De schrijver houdt informatie achter.
- Maken de lezer nieuwsgierig
- Maken het verhaal spannend 

Slide 22 - Tekstslide

Lees het onderstaande stukje
Het eerste wat ze zag was een bewegende schim. Onder de bomen, aan de rand van de wei, bewoog iets. Ze hoorde niets alarmerends – daar was het geluid van het kolkende water en de gierende wind te sterk voor – maar ze zag een donkere, ineengedoken gestalte die bewoog. De schim die net iets donkerder afstak tegen de duisternis van de nacht, kroop het dichte woud uit.

Slide 23 - Tekstslide

Vragen
Wie is ze?
Wie is de bewegende schim?
Wat is de bewegende schim van plan?

Slide 24 - Tekstslide