Oefenvragen Licht

Oefenvragen Licht
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur en techniekHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oefenvragen Licht

Slide 1 - Tekstslide

Welke lens is positief?
A
Lens A
B
Lens B
C
Lens A en B

Slide 2 - Quizvraag

Stel of het een positieve of een negatieve lens.
A
Positief
B
Negatief

Slide 3 - Quizvraag

Stel of het een positieve of een negatieve lens.
A
Positief
B
Negatief

Slide 4 - Quizvraag

Sleep het goede tekst blokje naar de afbeeldingen.
Dit levert een scherp beeld op want het brandpunt valt op de sensor.
Dit levert een onscherp beeld want het beeldpunt valt niet op de sensor.
Dit levert een scherp beeld want het beeldpunt valt niet op de sensor.
Dit levert een onscherp beeld op want het beeldpunt valt op de sensor.

Slide 5 - Sleepvraag

Je ziet een man in een soort waterbak. Alleen zit zijn hoofd niet boven zijn lichaam. Hoe heet dit verschijnsel?

Slide 6 - Open vraag

Sleep de woorden naar de goede plek in de tekening.
indirecte lichtbron
directe lictbron
weerkaatste lichtstralen
lichtstralen

Slide 7 - Sleepvraag

Arjen is 180 cm lang.
Op een foto is zijn beeld 9 cm hoog.
Bereken de vergrotingsfactor.
hoe?
vergrotingsfactor = lengte van het beeld : lengte van het voorwerp

Slide 8 - Open vraag

Een bundel zonlicht valt op een bolle lens.
Na de lens lopen de lichtstralen naar elkaar toe.
Hoe noem je het punt waar de lichtstralen samenkomen?

Slide 9 - Open vraag

Op een beeldchip liggen 1000 rijen van 2000 pixels.
Wat is de resolutie van deze chip?
De resolutie is ……… megapixel.

Slide 10 - Open vraag

De regenboog heeft de kleuren in een vaste volgorde. Sleep de kleuren naar de juiste plek.
rood
oranje
geel
groen
blauw
indigo
violet

Slide 11 - Sleepvraag

In brillen, contactlenzen, microscopen zitten stukjes glas of kunststof. Die worden gebruikt om het licht precies op het goede plekje valt. Hoe noemen we deze stukjes glas of kunststof?
A
glazen
B
verrekijker
C
lenzen
D
schijfje

Slide 12 - Quizvraag

De schaduw aan de linker en rechterkant noem je
A
Kernschaduw
B
Lichtschaduw
C
Halfschaduw
D
Randstralen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de spiegelwet?
A
"letters die je in een spiegelbeeld ziet zijn omgekeerd"
B
"Hoek van inval is gelijk aan hoek van terugkaatsing"
C
"bolle spiegels zijn groter dan holle spiegels"
D
"een spiegel is altijd vlak"

Slide 14 - Quizvraag

Welke soort weerkaatsing is dit?
A
Diffuus
B
Spiegel

Slide 15 - Quizvraag

Welke soort weerkaatsing is dit?
A
Diffuus
B
Spiegel

Slide 16 - Quizvraag

Een spaarlamp is een directe lichtbron.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

De zon is een directe lichtbron.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Bij de meeste voorwerpen heb je spiegelende terugkaatsing.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Met een bolle lens kun je een scherp beeld maken.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Het beeld van een bolle lens staat altijd rechtop.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Bij een spiegel heb je diffuse terugkaatsing.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

De kleuren op een tv-scherm zijn opgebouwd uit kleine puntjes rood, blauw en groen.
Op een plek waar het beeld wit is, zijn al deze puntjes ...
A
aan
B
uit

Slide 23 - Quizvraag

Als het aantal pixels op een beeldsensor toeneemt, dan wordt de resolutie ....
A
groter
B
kleiner

Slide 24 - Quizvraag

Lees de volgende twee uitspraken.
Uitspraak 1: ‘Een voorwerp dat licht geeft is een directe lichtbron.’
Uitspraak 2: ‘De maan is een directe lichtbron.’
Welke uitspraak is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Uitspraak 1 en 2 zijn allebei juist.
D
Geen van beide uitspraken is juist.

Slide 25 - Quizvraag

Lees de volgende twee uitspraken.
Uitspraak 1: ‘De maan is een directe lichtbron.’
Uitspraak 2: ‘Een gloeilamp is een directe lichtbron.’
Welke uitspraak is juist?

A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Uitspraak 1 en 2 zijn allebei juist.
D
Geen van beide uitspraken is juist.

Slide 26 - Quizvraag

Een wit voorwerp absorbeert blauw licht.



A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Een zwart voorwerp kaatst elke kleur licht terug
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Lees de volgende twee uitspraken.
Uitspraak 1: ‘Een rood voorwerp kaatst vooral rood licht terug.’
Uitspraak 2: ‘Een wit voorwerp absorbeert geel licht.’
Welke uitspraak is juist?

A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Uitspraak 1 en 2 zijn allebei juist.
D
Geen van beide uitspraken is juist.

Slide 29 - Quizvraag

Het spiegelbeeld ligt net zo ver achter de spiegel als het voorwerp voor de spiegel staat.

A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Licht beweegt langs rechte lijnen.

A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

In de figuur zie je een paaltje.
Rechts naast het paaltje is er een schaduw op de grond.
Waar kan zich de lichtbron bevinden die deze schaduw veroorzaakt?
A
in punt A
B
in punt B
C
in punt C
D
in punt D

Slide 32 - Quizvraag

Maak een schermafbeelding van de foto.
Teken daarin de lichtstralen vanuit de
lamp en de schaduw van de tafel.
Lever jouw tekening hieronder in.

Slide 33 - Open vraag

Maak een schermafbeelding van de foto.
Teken daarin de lichtstralen vanuit de
lamp en de schaduw van de tafel.
Lever jouw tekening hieronder in.

Slide 34 - Open vraag

In de figuur zie je een lichtstraal die teruggekaatst wordt bij een spiegel.
Welke hoek is de hoek van terugkaatsing?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quizvraag

In de figuur zie je hoe een scherp beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je om het beeld te vinden?
A
lichtstraal 1 en lichtstraal 3
B
lichtstraal 1 en lichtstraal 4
C
lichtstraal 2 en lichtstraal 3
D
lichtstraal 2 en lichtstraal 4

Slide 36 - Quizvraag

Om een teruggekaatste lichtstraal goed te tekenen, moet je de normaal kennen.
Wat is de normaal bij een vlakke spiegel?
De normaal is de lijn ....
A
die loodrecht op de invallende lichtstraal staat.
B
die loodrecht op de spiegel staat.
C
van je oog naar het spiegelbeeld.
D
van je oog naar het voorwerp.

Slide 37 - Quizvraag

Maja komt met een rode jurk op school. In het lokaal wordt een proefje gedaan met gekleurd licht. Er is alleen een lamp aan die zuiver blauw licht uitstraalt.
Welke kleur lijkt Maja’s jurk nu te hebben?
A
blauw
B
paars
C
rood
D
zwart

Slide 38 - Quizvraag

Een groene trui wordt met rood licht beschenen.
Wat gebeurt er?
A
Groen licht wordt geabsorbeerd.
B
Groen licht wordt gereflecteerd.
C
Rood licht wordt geabsorbeerd.
D
Rood licht wordt gereflecteerd.

Slide 39 - Quizvraag

Zonlicht bestaat uit verschillende kleuren.
Hoe kun je die kleuren zichtbaar maken?
Er zijn meerdere antwoorden goed, kies er 1 van.
A
met een bolle lens
B
met een prisma
C
met een spectroscoop
D
met een spiegel

Slide 40 - Quizvraag

Je kijkt door een rood filter naar iemand met een wit T-shirt aan.
In welke kleur zie je het T-shirt?
A
blauw
B
groen
C
rood
D
zwart

Slide 41 - Quizvraag