1.
In het verleden voor langere tijd aan de gang.
We were playing football for hours yesterday.
We waren gisteren uren aan het voetballen.
2. Een gebeurtenis in het verleden wordt onderbroken door een andere gebeurtenis (in Past Simple).
I was dancing when the music stopped.
Ik was aan het dansen toen de muziek stopte.
3. Twee dingen die tegelijkertijd gebeuren (beiden in Past Continuous)
I was watching television while she was talking to me