Week 25 A1C


Present Simple & Present Continuous
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 5 min

Onderdelen in deze les


Present Simple & Present Continuous

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Past Simple
You use the past simple when something happened in the past and is finished.
The past simple is what we call in Dutch: de onvoltooid verleden tijd


Slide 6 - Tekstslide

'to be' in de verleden tijd is onregelmatig en kent 2 vormen!

Slide 7 - Tekstslide

past simple: 
Je gebruikt hulpwerkwoord did bij vragen en ontkenningen.

-
Vraagvorm: Did + hele werkwoord
    He painted the floor.    ->   Did he paint the floor?
    They went outside.      ->   Did they go outside?    

- Ontkennende vorm: didn't (did not) + hele werkwoord
    He painted the floor.    -> He didn't paint the floor.
    They went outside.      ->  They didn't go outside.    

Slide 8 - Tekstslide

vergelijk present en past simple: 

PRESENT SIMPLE                               PAST SIMPLE
I/we/you/they play football.        I/we/you/they played football.
she/he/it plays football.              she/he/it played football.

I/we/you/they don't play f.        I/we/you/they didn't play f.
she/he/it doesn't play f.            she/he/it didn't play f.

Do I/we/you/they play f?           Did I/we/you/they play f.?
Does she/he/it play f?               Did she/he/it play f?

Slide 9 - Tekstslide

NA DID EN DIDN'T KOMT DUS ALTIJD HET HELE WERKWOORD!!

NIET: I DIDN'T LIKED THE GIRL
WEL: I DIDN'T LIKE THE GIRL

NIET: DID THE BOYS HAD A FIGHT?
WEL: DID THE BOYS HAVE A FIGHT? 

Slide 10 - Tekstslide

am/is/are + going to + infinitive
The learning goal:

    - I know how to use the future tense with "going to".
 

Slide 11 - Tekstslide

WANNEER GEBRUIK JE 'TO BE GOING TO'?


1)voorspellingen waar je bewijs voor hebt.
      Look at those dark clouds! It's going to rain.

2 Je bent van plan om iets te gaan doen.
      I am going to visit my grandparents tomorrow.

Slide 12 - Tekstslide

To be going to (+)

Slide 13 - Tekstslide

TIJDEN
PRESENT SIMPLE:                I (OFTEN) WORK    = IK WERK (VAAK)

PRESENT CONTINUOUS:   i AM WORKING (NOW) = IK BEN AAN HET WERK (NU)

PAST SIMPLE:                         I WORKED (YESTERDAY) = IK WERKTE (GISTEREN)

FUTURE CONTINUOUS: 
I AM GOING TO WORK (LATER) = IK BEN VAN PLAN OM TE WERKEN (STRAKS)

Slide 14 - Tekstslide

A1C
Oefentoets opgaven in stilte maken!
*Klaar? : je kijkt zelf na m.b.v. antwoordenblad
*verder leren in boek/online Engels 
*laatste 10 minuten: kahootje(s)?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

NO LAPTOPS or books on desk ..... yet. 

Slide 17 - Tekstslide

June 20Th

Slide 18 - Tekstslide

                                  A OR AN

Slide 19 - Tekstslide

                                IMPERATIVE

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Past Simple
You use the past simple when something happened in the past and is finished.
The past simple is what we call in Dutch: de onvoltooid verleden tijd


Slide 22 - Tekstslide

'to be' in de verleden tijd is onregelmatig en kent 2 vormen!

Slide 23 - Tekstslide

NB: Let op het verschil: where = waar en were = waren (=verleden tijd van zijn)

Slide 24 - Tekstslide

 Regular Verbs
spelling exceptions 1

Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie: I carry - I carried
Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:
I play - I played

Slide 25 - Tekstslide

 Regular Verbs
spelling exceptions 2 en 3
Als een werkwoord eindigt op 
-e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter: 
I live - I lived
In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat: 
I drop - I dropped

Slide 26 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs
Some verbs in English are irregular, this means that in the past tense they don't get '-ed' at the end, but have their own form.

To write -> wrote;      I wrote her a letter last week
to go -> went;            He went to Italy last year
to make -> made;     They made a very nice meal two days ago

Slide 27 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs

There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart 

Kijk op p.203

Slide 28 - Tekstslide

past simple: 
Je gebruikt hulpwerkwoord did bij vragen en ontkenningen.

-
Vraagvorm: Did + hele werkwoord
    He painted the floor.    ->   Did he paint the floor?
    They went outside.      ->   Did they go outside?    

- Ontkennende vorm: didn't (did not) + hele werkwoord
    He painted the floor.    -> He didn't paint the floor.
    They went outside.      ->  They didn't go outside.    

Slide 29 - Tekstslide

vergelijk present en past simple: 

PRESENT SIMPLE                               PAST SIMPLE
I/we/you/they play football.        I/we/you/they played football.
she/he/it plays football.              she/he/it played football.

I/we/you/they don't play f.        I/we/you/they didn't play f.
she/he/it doesn't play f.            she/he/it didn't play f.

Do I/we/you/they play f?           Did I/we/you/they play f.?
Does she/he/it play f?               Did she/he/it play f?

Slide 30 - Tekstslide

NA DID EN DIDN'T KOMT DUS ALTIJD HET HELE WERKWOORD!!

NIET: I DIDN'T LIKED THE GIRL
WEL: I DIDN'T LIKE THE GIRL

NIET: DID THE BOYS HAD A FIGHT?
WEL: DID THE BOYS HAVE A FIGHT? 

Slide 31 - Tekstslide

SOME / ANY 
Some en any hebben ongeveer dezelfde betekenis, maar worden in verschillende soorten zinnen gebruikt.



Any gebruik je in zinnen met een vraagteken 
en zinnen met het woord 'not' er in.

Slide 32 - Tekstslide

SOME 

                                                  

1) Every day I buy some sweets in the canteen.
2) I take  some sugar in my coffee.
  • some = een paar /enkele /wat


Slide 33 - Tekstslide

ANY

1) My brother can't eat any nuts, he's allergic.

2) There's hardly any cheese left.

3) Do you have any money?

  • any = geen (enkele) , wat , wordt niet vertaald

Slide 34 - Tekstslide

Wanneer gebruik je SOME?
SOME:

  • in bevestigende zinnen: There are some apples left.
  • in vraagzinnen als je iets aanbiedt: Would you like some tea?
  • in vragen/verzoeken waarop je 'ja' als antwoord verwacht:                        Can I have some attention, please?

Slide 35 - Tekstslide

Wanneer gebruik je ANY?
ANY:

  • in ontkennende zinnen (not/never/hardly): 
  • There aren't any eggs in the fridge.
  • in vraagzinnen waarop je het antwoord niet weet
  • Do you have any money?
  • Do you have any siblings?

Slide 36 - Tekstslide

Plurals
Make notes

Slide 37 - Tekstslide

Basisregel: enkelvoud +s

Slide 38 - Tekstslide

1: sis-klank
Woorden die op een s-klank eindigen (-s, -x, -sh, -ch) krijgen +es
bus - buses
box - boxes
bush - bushes
watch - watches

Slide 39 - Tekstslide

2: ending in -o
Woorden die op een -o eindigen, krijgen meestal +es
(als ze worden voorafgegaan door medeklinker)
hero - heroes
tomato - tomatoes
potato - potatoes

Slide 40 - Tekstslide

3:ending in -y
Woorden die op een medeklinker gevolgd door -y eindigen, krijgen -ies

baby - babies
hobby - hobbies
let op: toy - toys

Slide 41 - Tekstslide

4: ending in -f(e)
Woorden die op -f of -fe eindigen, krijgen -ves

thief - thieves
wolf - wolves
wife - wives

Slide 42 - Tekstslide


5: onregelmatig
Sommige woorden hebben een onregelmatig meervoud. 
Leer ze uit je hoofd!

man - men
woman - women
child - children
tooth - teeth
foot - feet
goose - geese
mouse - mice
fish - fish

Slide 43 - Tekstslide

am/is/are + going to + infinitive
The learning goal:

    - I know how to use the future tense with "going to".
 

Slide 44 - Tekstslide

WANNEER GEBRUIK JE 'TO BE GOING TO'?


1)voorspellingen waar je bewijs voor hebt.
      Look at those dark clouds! It's going to rain.

2 Je bent van plan om iets te gaan doen.
      I am going to visit my grandparents tomorrow.

Slide 45 - Tekstslide

To be going to (+)

Slide 46 - Tekstslide

De vorm (ontkennend)
I
am not
 ('m not)
going to
hele werkwoord
He/she/it
is not
(isn't)
going to
hele werkwoord
We/you/
they
are not
(aren't)
going to
hele werkwoord

Slide 47 - Tekstslide

(?)To be going to

Slide 48 - Tekstslide

Betekenis
  • Much, many & a lot of betekenen allemaal veel in het Nederlands.
  • Je gebruikt ze alleen niet allemaal hetzelfde. Kijk naar de volgende 2 SLIDES en raad het verschil tussen much en many!

Slide 49 - Tekstslide

 Meer voorbeelden...
many friends                                            much time
many chairs                                              much money
many books                                              much sugar
many stories                                            much coffee

Slide 50 - Tekstslide

Uitleg much & many
  • Je gebruikt much als het woord dat erna komt enkelvoud en ontelbaar is.

Do you have much work? 
We haven't got much money.

Kan je het woord 'water' tellen?  Of 'werk', 'tijd', 'melk' of 'suiker'?
Je gebruikt much als het woord dat erna komt enkelvoud en ontelbaar is.

Do you have much work?
We haven't got much milk.

Kan je woorden als 'werk', 'melk', 'geld' 
of 'suiker' tellen?

Slide 51 - Tekstslide

Uitleg much & many
  • Je gebruikt much als het woord dat erna komt enkelvoud en ontelbaar is.

Do you have much work? 
We haven't got much money.

Kan je het woord 'water' tellen?  Of 'werk', 'tijd', 'melk' of 'suiker'?
Je gebruikt many als het woord dat erna komt meervoud en telbaar is.

He hasn't got many friends.
Do we have many videogames?

Tip: meervoud herken je meestal aan de letter -s achter een woord!

Slide 52 - Tekstslide

Demonstrative pronouns

Slide 53 - Tekstslide