Het wederkerend voornaamwoord verwijst terug naar het onderwerp van de zin.
Ik zit mij voor het vensterglas onnoemlijk te vervelen.
Enkelvoud
Meervoud
eerste persoon
me(zelf), mij(zelf)
ons(zelf)
tweede persoon
je(zelf), u(zelf), zich(zelf)
je(zelf), u(zelf), zich(zelf)
derde persoon
zich(zelf)
zich(zelf
Slide 10 - Tekstslide
Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord geeft aan dat de actief of toestand in de zin wederzijds is: Noa verveelt Bram en Bram verveelt Noa -> Noa en Bram vervelen elkaar.
De wederkerige voornaamwoorden zijn: elkaar, elkander, mekaar
Slide 11 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verbindt een bijzin met het woord of de zin waarnaar het verwijst.
De woorden die hij zegt zinken als stenen.
De betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen
Slide 12 - Tekstslide
Onbepaald voornaamwoord
Het onbepaald voornaamwoord verwijst niet naar een concreet persoon, dier of ding, maar naar iets algemeens. Het blijft onduidelijk wie, wat of hoeveel precies bedoeld wordt.
Alles van waarde is weerloos.
Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet.
Elke gek heeft zijn gebrek.
De onbepaalde voornaamwoorden zijn: (n)iemand, wat, ieder(een), alle(s), andere(n), elk, sommige(n), je, men, het
Slide 13 - Tekstslide
Oefenen
Blooket
Slide 14 - Tekstslide
Werken aan de opdracht
Wat? Maak opdracht 4, 5 en 6 op bladzijde 92
Hoe? Zelfstandig
Tijd? 10 minuten
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees verder uit je leesboek of maak ander huiswerk.
Gebruik bladzijde 178-179 van je handboek.
timer
10:00
Slide 15 - Tekstslide
Controleren
Socrative
Slide 16 - Tekstslide
Huiswerk
Voor volgende week .... moet opdracht 4, 5 en 6 op bladzijde 92 af zijn.