Dag 5 - Wonen

Thema 3 Wonen - DAG 5
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Wonen - DAG 5

Slide 1 - Tekstslide

de kerk
  • een gebouw waar mensen samen komen om te geloven.
  • de kerk - de kerken
  • zin: Op zondag ga ik naar de kerk.
30

Slide 2 - Tekstslide

de keuken
  • De keuken is een plek in huis waar je eten kook.
  • de keuken - de keukens
  • zin: In de keuken staan een koelkast, een fornuis en een magnetron. 
31

Slide 3 - Tekstslide

de kilometer
  • Een kilometer is hetzelfde als 1000 meter. Kilometer = km
  • Kilo = 1000
  • zin: De afstand tussen de school en het station is 3 kilometer
32

Slide 4 - Tekstslide

klein
  • niet groot
  • klein - kleiner - kleinst
  • zin: Een muis is een klein dier. 
  • zin: Ik ben kleiner dan mijn broer.
33

Slide 5 - Tekstslide

de kleur
  • Rood, blauw en groen zijn kleuren.
  • de kleur - de kleuren
  • zin: Een tomaat heeft een rode kleur
34

Slide 6 - Tekstslide

laten
  • > niet doen
  •  werkwoord
  • zin: Laat dat maar liggen. Het is niet van jou!
  • > zal het gaan doen
  • zin: Ik zal je laten zien hoe je deze som moet maken.
35

Slide 7 - Tekstslide

liggen
  • niet staan of zitten
  • werkwoord
  • zin: Ik lig op de bank.
  • zin: De boeken liggen op tafel.
  • zin: Wat ligt daar op de vloer?
36

Slide 8 - Tekstslide

Vul het goede woord in:
In de ......................kook ik het eten, want daar staat het fornuis.
A
slaapkamer
B
badkamer
C
keuken
D
woonkamer

Slide 9 - Quizvraag

Zet in de goede volgorde:


Slide 10 - Open vraag

Zoek een afbeelding van een kerk.
Dag 4
29

Slide 11 - Open vraag

In mijn ............. kook ik ............... en dan
eet ik het op ............ tafel in de ............
Dag 4
27-30
A
keuken - eten - aan - kamer
B
keuken - eten - aan - keuken
C
kamer - eten - aan - kamer
D
keuken - eten - op - kamer

Slide 12 - Quizvraag

A - Een kilometer tomaten.
B - Een kilometer lopen.
C - Een kilometer is 1000 meter.
D - Een kilometer is zwaar.
Dag 4
31
A
A - fout B - goed C - fout D - fout
B
A - fout B - goed C - goed D - fout
C
A - goed B - goed C - goed D - fout
D
A - fout B - goed C - goed D - goed

Slide 13 - Quizvraag

Dag 4
32
Wat is klein?

Slide 14 - Woordweb

Wat is jou lievelingskleur?

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin met:
werkwoord: laten
Dag 5
34

Slide 16 - Open vraag

A- Hij laat de bal vallen.
B - Jij laten het eten staan.
C - Ik laat mijn fiets thuis.
D - Wij laaten geen mensen binnen.
Dag 5
34
A
A - goed B - goed C - goed D - fout
B
A - fout B - goed C - goed D - goed
C
A - goed B - fout C - goed D - goed
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 17 - Quizvraag

klein
groot

Slide 18 - Sleepvraag

Mijn favoriete .............. is geel. Maar ik vind rood ook een mooie ..............
Maar als ik ga trouwen, dan is mijn jurk ............
A
wit - kleur - kleur
B
kleur - kleur - wit
C
kleur - man - zwart
D
kluer - kleur - geel

Slide 19 - Quizvraag

Uit welke 7 kleuren bestaat de regenboog?

Slide 20 - Open vraag

1) Ik denk dat mijn tas nog op school ................
2) Hij ............... nog in bed.
3) Jullie letten niet op. Jullie ................... te slapen.
4) Waar ............... mijn huissleutel?
A
liggen - ligt - liggen - ligt
B
lig - ligt - ligt - liggen
C
ligt - ligt - liggen - ligt
D
ligt - ligt - liggen - ligt

Slide 21 - Quizvraag

Als ik met de hond wandel, loop ik vaak een rondje van 5 .............
A
centimeter
B
kilometer
C
meter
D
beetjes

Slide 22 - Quizvraag