Elektriciteit: spanning, stroomsterkte en vermogen

Hoe zat het ook alweer
  • Stroomsterkte
  • Spanning
  • Serie
  • Parallel
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe zat het ook alweer
  • Stroomsterkte
  • Spanning
  • Serie
  • Parallel

Slide 1 - Tekstslide

Stroomsterkte
Hoe meer elektronen door de draad per seconde, hoe hoger de stroomsterkte.

Symbool: I 
Eenheid: ampère (A)
 


Slide 2 - Tekstslide

typeplaatje aflezen
wat is de spanning waarop je dit apparaat moet aansluiten?
wat is de stroomsterkte die door dit apparaat heen stroomt?
Spanning:

U = 230V


Stroomsterkte:

I = 7,1A

Slide 3 - Tekstslide

Gevaarlijke spanning
(grote spanning)
veilige spanning 
(kleine spanning)

Slide 4 - Tekstslide

Spannings-bronnen hebben niet allemaal dezelfde spanning.

Spanning U in volt (V)

Slide 5 - Tekstslide

In serie schakelen

Slide 6 - Tekstslide

Zo kun je ook lampjes in serie schakelen

Slide 7 - Tekstslide

Batterijen serie schakelen
1
2
3
4
5
6

Slide 8 - Tekstslide

Serie schakeling

Slide 9 - Tekstslide

Serie- en parallel schakeling

Slide 10 - Tekstslide

parallel schakeling

Slide 11 - Tekstslide

Parallel schakeling

Slide 12 - Tekstslide

Parallel schakeling

Een ander soort schakeling is een parallel schakeling. 

Bij een parallel schakeling zit ieder apparaat in een aparte stroomkring. 

Slide 13 - Tekstslide

Het elektrisch vermogen in Watt

Slide 14 - Tekstslide

Elektrisch vermogen (2)
Het elektrisch vermogen (P in Watt) is afhankelijk van de spanning (U in Volt) en de stroomsterkte (I in Ampère).

Formule: P = U x I

Rekendriehoek: 

Slide 15 - Tekstslide

elektrisch vermogen

Slide 16 - Tekstslide

Elektrisch vermogen berekenen

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de formule voor het bepalen van het Elektrisch vermogen?
A
U = P . I
B
I = U . P
C
P = U . I
D
P = U / I

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de stroomsterkte ?
A
Hoeveel stroom er door een stroomkring loopt.
B
Hoeveel spanning er door een stroomkring loopt.

Slide 19 - Quizvraag

Is dit een spanningsmeter of stroomsterktemeter?
A
spanningsmeter
B
stroomsterktemeter
C
Weet je niet
D
Kan beide

Slide 20 - Quizvraag

Stroomsterkte is een grootheid.
Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 21 - Quizvraag

Stroomsterkte meet je in....
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Joule

Slide 22 - Quizvraag

De spanning
Noteer de eenheid van de spanning
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt

Slide 23 - Quizvraag

Het symbool van spanning is...... en de eenheid van spanning is........ .
A
P ; W
B
U ; V
C
I ; A
D
U ; MV

Slide 24 - Quizvraag

De spanning van het lichtnet is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V

Slide 25 - Quizvraag

De spanning is....
A
1,2 V
B
7 V
C
6 V
D
12 V

Slide 26 - Quizvraag

Spanning wordt gemeten met een..
A
ampèremeter
B
voltmeter
C
stroommeter

Slide 27 - Quizvraag

1. Zonder spanning geen stroom
2. Zonder stroom geen spanning
A
1 en 2 zijn waar
B
1 is waar, 2 is niet waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn laag spanningen?


A
Spanningen tot 30 volt
B
Spanningen vanaf 40 volt
C
Spanningen tot 160 volt
D
Spanningen vanaf 260 volt

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 30 - Quizvraag

Formule van vermogen is
A
vermogen (P) = spanning (U) / stroomsterkte (I)
B
vermogen (P) = spanning (U) x stroomsterkte (I)
C
vermogen (P) = spanning (U) + stroomsterkte (I)
D
vermogen (P) = spanning (U) - stroomsterkte (I)

Slide 31 - Quizvraag

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 32 - Quizvraag

Formule van vermogen is
A
P = U / V
B
U= P / V
C
P = U x I
D
U = P x I

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 34 - Quizvraag

Vermogen is een grootheid.
Wat is de eenheid voor vermogen?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)

Slide 35 - Quizvraag