theme 2 grammar and vocabulary

Theme 2 grammar and vocabulary
- grammar 5A > present perfect
- grammar 5B > irregular verbs (onregelmatige werkwoorden)
- grammar 6 > modals with negations
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Theme 2 grammar and vocabulary
- grammar 5A > present perfect
- grammar 5B > irregular verbs (onregelmatige werkwoorden)
- grammar 6 > modals with negations

Slide 1 - Tekstslide

Past simple of present perfect: wanneer gebruik je welke?
De past simple en de present perfect worden allebei gebruikt als verleden tijd.
- Past simple > Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en ook al afgelopen is. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “I went to the stores yesterday.”. Je bent in dat geval gisteren naar de winkel gegaan en die activiteit is ook gisteren afgelopen. In dat geval gebruik je dus de past simple.

Slide 2 - Tekstslide

Past simple of present perfect: wanneer gebruik je welke?
De past simple en de present perfect worden allebei gebruikt als verleden tijd.
Present perfect > Je gebruikt de present perfect ook als iets in het verleden is gebeurd. In dit geval is er echter nog een connectie met het heden. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de activiteit nog steeds aan de gang is, of dat je het resultaat nog steeds merkt. Een voorbeeld hiervan is: “I am very happy, because I have passed all my exams.”. In dit geval merk je nu nog de resultaten van de activiteit: je bent immers heel blij doordat je je examens gehaald hebt. 


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple

Slide 5 - Tekstslide

The Past Simple
Bij regelmatige ww                     Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed

Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

2e rij (Past Simple)

Slide 6 - Tekstslide

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Kijk je liever een filmpje met de uitleg?
Kijk dan naar de video op de volgende dia

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Choose the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
has played
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 10 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
Famke Louise ...... another bad concert last night.
A
haved
B
gived
C
has done
D
gave

Slide 11 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
Miss vd Valk ....... me how to use the Past Simple yesterday.
A
teached
B
taughted
C
taught
D
teaches

Slide 12 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
NAC ....... young PSV last week. (defeat)
A
defeat
B
defeated
C
defeats
D
defeateds

Slide 13 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
NAC ........ young Ajax last week. They lost the match.
A
didn't beated
B
didn't beaten
C
didn't beat
D
beated not

Slide 14 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
........ for his test?
A
Did he studyed?
B
Did he studied?
C
Studied he?
D
Did he study?

Slide 15 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
In July 2019 Boris Johnson ..... the Prime Minister of the UK.
A
became
B
become
C
becomed
D
becamed

Slide 16 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
I ..... him with his test.
A
didn't helped
B
didn't help
C
helped not
D
didn't helping

Slide 17 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
...... see that movie last night?
A
Did you see?
B
Did you seed?
C
Did you saw?
D
Did you seeing?

Slide 18 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
I .... them a nice story
A
telled
B
did telled
C
did told
D
told

Slide 19 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
We ..... home together.
A
didn't went
B
not went
C
didn't go
D
doesn't go

Slide 20 - Quizvraag

Choose the correct Past Simple form:
Where ..... those shoes?
A
Did he buy?
B
Did he bought?
C
Bought he?
D
Buyed he?

Slide 21 - Quizvraag

Present perfect
  • Wanneer gebruik ik de present perfect?

  • Hoe gebruik ik de present perfect?

  • signaalwoorden van de present perfect.

Slide 22 - Tekstslide

present perfect
Bevestigend
(+)
Ontkennend
(-)
Vragend
(?)
I have worked hard.
I haven't worked hard.
Have I worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
He has worked hard.
He hasn't worked hard.
Has he worked hard?
She has worked hard.
She hasn't worked hard.
Has she worked hard?
It has worked hard.
It hasn't worked hard.
Has it worked hard?
We have worked hard.
We haven't worked hard.
Have we worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
They have worked hard.
They haven't worked hard.
Have they worked hard?
present perfect
voltooid
tegenwoordige tijd

Slide 23 - Tekstslide

Signaalwoorden present perfect
F or
I have lived here for 5 years now.
Y et
I haven't bought the tickets yet.
N ever
She has never been to France. 
E ver
Has she ever visited London?
J ust
We have just finished working.
A lready
We have already met.
S ince
I have lived here since 2020.

Slide 24 - Tekstslide

Irregular verbs
Irregular verbs moet je uit je hoofd kennen
form
rule
past simple (verl. tijd)
verb + ed
I walked to school.
present perfect 
past perfect
have/has + verb + ed
had + verb + ed
using past participle (voltooid deelwoord)
She has worked today.
She had worked that day.

Slide 25 - Tekstslide

Present perfect:

Wat is de vorm van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord

Slide 26 - Quizvraag

Present perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 27 - Quizvraag

Present Perfect?
A
She goes home at 8 o'clock.
B
He fell off his bike.
C
She has caught ten balls so far.
D
They worked all day yesterday.

Slide 28 - Quizvraag

PRESENT PERFECT:
welk werkwoord is ALTIJD aanwezig in
de present perfect?
A
do of does
B
am of are
C
have of has
D
was of were

Slide 29 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?
* Je hebt de Past Simple (verleden tijd) herhaald en geoefend
* Je kunt vragen en ontkenningen maken in de Past Simple

Slide 30 - Tekstslide

Grammar 6: Modals with Negations

Hulpwerkwoorden in een ontkenning.
Chapter 2 

Slide 31 - Tekstslide

Modals with negations
Dit hoofdstuk behandelen we: 
can, could, should & must & have to.

can: om verzoeken te doen, toestemming te vragen of te geven, het hebben over mogelijkheden en bekwaamheden. 

could: verleden tijd van can. Deze gebruik je bij formelere verzoeken, als je spreekt over dingen die gebeuren in de toekomst. 

Slide 32 - Tekstslide

Modals with negations
Let op! Bij have to gebruik je don't / doesn't / didn't
Modal verb + not / n't

Slide 33 - Tekstslide

Vocabulary

Slide 34 - Tekstslide

_________ are used by the police to arrest someone.
A
pickpocket
B
handcuffs

Slide 35 - Quizvraag

Vertaal naar het Nederlands: witness
A
getuige
B
nat
C
zonder
D
dader

Slide 36 - Quizvraag

chase
A
achtervolgen
B
onderzoeken

Slide 37 - Quizvraag

In 2012, 33,000 people in Guatemala were __________ from their homes when a volcano erupted.
A
evacuated
B
washed away

Slide 38 - Quizvraag

deliberately
A
per ongeluk
B
expres

Slide 39 - Quizvraag

ASAP
A
Avenue
B
for your information
C
after noon
D
as soon as possible

Slide 40 - Quizvraag

Armed
A
Bewapend
B
Armen
C
Beveiligd
D
Leger

Slide 41 - Quizvraag


lawsuit
A
advocatenkantoor
B
inbraak
C
rechtbank
D
rechtszaak

Slide 42 - Quizvraag


narrow
A
klein
B
smal
C
lang
D
breed

Slide 43 - Quizvraag