Onderwerp (sujet) & doelen (buts)
1. Quel est le sujet de ce chapitre?
* L'argent, économiser, dépenser, travailler, le travail, les prix, les riches.
* Hoe vertel je/vraag je naar de besteding van (zak)geld?
2. Quels sont les buts?
* Het gebruik van het meewerkend voorwerp om te vertellen over wat je koopt.
Hij stelt een vraag aan mij = Hij stelt mij een vraag = Il me pose une question
* het werkwoord "venir" in 4 tijden herkennen, kennen en toepassen
* De passé composé om te vertellen wat je hebt gekocht.