In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
De 3e naamval
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in de zin: 'Der Vater kauft einen Koffer.'
Slide 2 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp in de zin: 'Der Vater kauft einen Koffer.'
Slide 3 - Open vraag
Der Vater kauftder Muttereinen Koffer.
Er is een nieuw zinsonderdeel bijgekomen (der Mutter)
In het Nederlands heet dit een meewerkend voorwerp.
In Nederlandse zinnen herken je het meewerkend voorwerp aan het feit dat je er de voorzetsels aan of voor voor kunt zetten.
Slide 4 - Tekstslide
Nederlands voorbeeld
Mijn vader schrijft de directeur een brief.
Je kunt ook zeggen:
Mijn vader schrijft aan de directeur een brief.
Slide 5 - Tekstslide
Let op !!
In Duitse zinnen staat er geen voorof aanvoor het meewerkend voorwerp in de zin.
Slide 6 - Tekstslide
Duitse naamvallen
Slide 7 - Tekstslide
Aanwijzende voornaamwoorden
Bij het meewerkend voorwerp krijgen alle lidwoorden een andere uitgang. Zie bovenstaand overzicht.
De aanwijzende voornaamwoorden dies-. jed-, solch-, welch-, manch-, all- krijgen dezelfde uitgangen als de lidwoorden van de der-groep, en de bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgangen als de woorden uit de ein-groep.
Slide 8 - Tekstslide
Belangrijk !!!
In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord in het meervoud een extra -n op het eind behalve als het woord in het meervoud al op een -n of een -s eindigt.
Voorbeeld:
Ich schreibe meinen Freundeneine E-Mail.
Ich schicke meinen Eltern eine Karte.
Slide 9 - Tekstslide
Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
der-Gruppe:
m v o mv
1e der Mann die Frau das Kind die Freunde
3e dem Mann der Frau dem Kind den Freunden
4e den Mann die Frau das Kind die Freunde
Slide 10 - Tekstslide
Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
ein-Gruppe:
m v o mv
1e ein Mann eine Frau ein Kind keine Freunde
3e einem Mann einer Frau einem Kind keinen Freunden
4e einen Mann eine Frau ein Kind keine Freunde
Slide 11 - Tekstslide
ein- Gruppe (1)
ein- Gruppe (3)
ein
eine
ein
keine
einem
einer
einem
meinen
Slide 12 - Sleepvraag
Ontleden stap voor stap
Voorbeeld zin: 'Der Vater gibt der Tochter einen Brief.'
Stap 1: Vertaal de zin naar het Nederlands
Vertaling: 'De vader geeft (aan) de dochter een brief.'
Slide 13 - Tekstslide
Ontleden stap voor stap
Stap 2: De zelfstandige naamwoorden zoeken en met hij, hem of voor/aan haar vervangen.
Der Vater gibt der Tochter einen Brief
Hij is onderwerp in deze zin: Der Vater
Hem is lijdend voorwerp in deze zin: einen Brief
Aan haar is meerwerkend voorwerp in deze zin: der Tochter
Slide 14 - Tekstslide
Ga nu je aan de slag
met een paar oefenzinnen.
Slide 15 - Tekstslide
Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?
'Der Vater erzählt einem Freund einen Witz.'
A
Der Vater
B
einen Witz
C
einem Freund
Slide 16 - Quizvraag
Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?
'Der Ober bringt der Frau einen Kaffee.'
A
Der Ober
B
der Frau
C
einen Kaffee
Slide 17 - Quizvraag
In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord een extra -n als...
A
het meervoud is
B
het mannelijk is
C
het onzijdig is
D
het vrouwelijk is
Slide 18 - Quizvraag
Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?
'Hast du den Nachbarn einen Brief geschickt?'
A
du
B
einen Brief
C
den Nachbarn
Slide 19 - Quizvraag
Ich schicke .......... Großeltern (mv) eine Karte.
A
die
B
der
C
den
D
das
Slide 20 - Quizvraag
Der Junge bringt .......... (de) Vater die Zeitung.
A
der
B
die
C
den
D
dem
Slide 21 - Quizvraag
Die Lehrerin erzählt ......(de) Schüler.... eine tolle Geschichte.
A
die - n
B
den -n
C
der -n
D
dem -n
Slide 22 - Quizvraag
Der Mann hat ....... (een) Kind ein Spiel geschenkt.
A
einem
B
ein
C
einen
D
einer
Slide 23 - Quizvraag
Voorzetsels van de 3e naamval
Net als de 4e naamval heeft ook de 3e naamval zijn eigen voorzetsels.
Namelijk:
mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, gegenüber.
(uitleg zie volgende slide)
Slide 24 - Tekstslide
Voorzetsels van de 3e naamval
Staat één van deze woorden onmiddelbaar voor de spatie in een oefenzin, moet (!) jij de derde naamval toepassen.
Slide 25 - Tekstslide
Voorzetsels 3e naamval
Slide 26 - Tekstslide
Kijk goed naar de onderstaande zin.
De oefenzin ziet er als volgt uit:
Der Vater kauft mit (zijn).............. Tochter einen Koffer.
Uitgewerkt staat er dan:
Der Vater kauft mitseinerTochter einen Koffer.
(De vader koopt met zij dochter een koffer.)
Slide 27 - Tekstslide
Sie wohnt seit ein_____halben Jahr (o) in Hamburg.