In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
3 Drie fabrieksjongesn - arm en rijk
Slide 1 - Tekstslide
A
grootschalige ambachtsnijverheid
B
zware industrie
C
huisnijverheid
D
verregaande mechanisatie
Slide 2 - Quizvraag
Waarom was het verhaal van de glasfabriek van Petrus Regout bekend?
A
Ze maakten mooie glazen.
B
Kinderen werkten in deze fabriek wel 12 uur per dag.
C
Het is een fabriek van glas.
D
Het is een fabriek waar kinderen de baas waren.
Slide 3 - Quizvraag
Wat voor fabriek was bekend om de kinderarbeid?
A
De houtfabriek van Van Houten
B
De houtskoolfabriek van Visser
C
De ijzerfabriek van Petrus Regout
D
De glasfabriek van Petrus Regout
Slide 4 - Quizvraag
Hoe heet de wet die tegen kinderarbeid is?
A
artikel 1.
B
kinderverdrag.
C
kinderwetje van van houten.
D
de kinderwet.
Slide 5 - Quizvraag
Wat was geen oorzaak van het verdwijnen van kinderarbeid?
A
kinderwetje van Van Houten
B
leerplichtwet
C
beter onderwijs
D
economische bloei
Slide 6 - Quizvraag
Wie heeft er voor gezorgd dat kinderarbeid minder werd?
A
Samuel van Houten
B
Thorbecke
C
Willem Drees
D
Meneer Apeldoorn
Slide 7 - Quizvraag
Kinderarbeid werd steeds onwenselijker omdat
A
het lot van kinderen bij de burgerij tot verzet leidde
B
technologische ontwikkeling maakte kinderarbeid overbodig
C
moderne bedrijven hadden geschoold personeel nodig
D
Alle bovenstaande antwoorden zijn goed
Slide 8 - Quizvraag
Kinderarbeid was in de 19e eeuw niet gewoon.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Wie waren voor kinderarbeid?
A
Eigenaren van de fabriek
B
kinderen zelf
C
ouders van kinderen
D
leraren
Slide 10 - Quizvraag
Waar kwam kinderarbeid niet voor?
A
Op het land
B
Huisnijverheid
C
Fabrieken
D
Kwam overal voor
Slide 11 - Quizvraag
Tot aan de invoering van de wet op kinderarbeid was kinderarbeid in Nederland heel gebruikelijk. Wanneer werd de kinderwet van Van Houten ingevoerd?
A
uit 1783
B
uit 1823
C
uit 1874
D
uit 1918
Slide 12 - Quizvraag
In de 19e eeuw was er veel kinderarbeid.
A
Feit
B
Mening
Slide 13 - Quizvraag
Wat voor fabriek was bekend om de kinderarbeid?
A
De houtfabriek van Van Houten
B
De houtskoolfabriek van Visser
C
De ijzerfabriek van Petrus Regout
D
De glasfabriek van Petrus Regout
Slide 14 - Quizvraag
Wat is kinderarbeid
A
Kinderen werkten thuis, op het veld of in de fabrieken
B
Kinderen die veel naar school moeten
C
Kinderen die nooit hoeven te werken
D
Ouders die speelgoed maken voor kinderen.
Slide 15 - Quizvraag
Waarom was er kinderarbeid?
A
De kinderen waren veel sterker dan nu en konden best werken.
B
De kinderen hadden niets te doen.
C
Kinderen moesten hun eigen schoolgeld betalen.
D
De kinderen moesten ook geld verdienen anders had een gezin te weinig.
Slide 16 - Quizvraag
Hoe wordt de wet die Kinderarbeid verbood genoemd?
A
Het Afschaffingswetje
B
Het Onderwijswetje
C
Het Schoolwetje
D
Het Kinderwetje van Van Houten
Slide 17 - Quizvraag
Wie waren tegen kinderarbeid?
A
Eigenaren van de fabriek
B
kinderen zelf
C
ouders van kinderen
D
politici die er regels tegen maakten
Slide 18 - Quizvraag
Welke uitspraak over de Woningwet van 1901 is juist?
A
De gemeenten gaven particuliere bouwers geld voor woningbouw.
B
Na de invoering van de wet werd een heel groot aantal arbeiderswoningen gebouwd.
C
De overheid werd met het aannemen van deze wet gedwongen huizen te gaan bouwen.
D
Na de invoering van de wet was sociale woningbouw weliswaar goed mogelijk, maar deze kwam in de praktijk nog nauwelijks voor.
Slide 19 - Quizvraag
In een arbeiderswoning leefden maar liefst 7 personen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Wat werd er in de Jordaan gebouwd?
A
Grachtenpanden
B
Arbeiderswoningen en kleine bedrijven
C
Grote pakhuizen
D
Banken
Slide 21 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van werkomstandigheden?
A
Lage lonen
B
lange werkdagen
C
Donkere piepkleine arbeiderswoningen
D
gevaarlijk werk met machines
Slide 22 - Quizvraag
Waarom was het leven in de arbeidershuizen niet makkelijk?
A
De arbeiderswoningen stonden in de zijstraten.
B
De levensverwachting was laag.
C
Er waren geen riolering en stromend water in huis.
D
Je moest je slaapkamer delen met je broertjes en zusjes.
Slide 23 - Quizvraag
Welk type woning zie je op deze afbeelding?
A
Rijtjeshuis
B
Arbeiderswoning
C
Vinex
D
Portiekflats
Slide 24 - Quizvraag
Arbeiderswoningen in Nederland zijn voornamelijk gebouwd na de 2e Wereldoorlog
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Wat is een arbeiderswoning?
A
Een kleine woning
B
Een gebouwd voor mensen die in de fabriek werkten.
C
Een nieuwe woning
Slide 26 - Quizvraag
Welke overheidsinstelling controleert de veiligheid van voedsel en andere producten?
A
De Keuringdienst Warenautoriteit
B
Gemeente
C
De Nationale veiligheid
D
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit
Slide 27 - Quizvraag
In het filmpje zag je dat de marktkooplui snel het bordje met 'boter' omdraaiden als de Keuringsdienst langs kwam. Dan verkochten ze ineens 'wagensmeer' .
Wat is 'echte' roomboter, volgens jullie?
Boter
De productnaam 'boter' is beschermd en mag alleen gebruikt worden als er ten minste 80% melkvet in het product zit. Daarom mag bijvoorbeeld het Amerikaanse peanut butter niet worden verkocht als pindaboter, maar als pindakaas.
A
boter die gesmolten is om de vaste bestanddelen (eiwitten en zouten) en het water te verwijderen van het vet
B
boter gemaakt van rundvet, afgeroomde melk en gesnipperde koeienuiers
C
De gekarnde room van melk, waar ten minste 80% melkvet inzit.
D
Gewoon boter uit de supermarkt waar 'roomboter' op staat.
Slide 28 - Quizvraag
Werken op de poepwagen. Was dit vroeger echt een beroep?
A
ja
B
nee
Slide 29 - Quizvraag
De leerplichtwet maakte voor boerenkinderen een uitzondering. Waarom was dat.
A
Omdat fabrieken die kinderen niet wilde hebben
B
Zij moesten helpen op de boerderij
C
Zij waren te dom om te werken
D
Zij waren te dom om te poepen
Slide 30 - Quizvraag
Wat voor gevolg (behalve dat kinderen slimmer werden) had de leerplichtwet nog meer?
A
Ouders hoefden geen kinderopvang meer te betalen
B
Ouders konden nu allebei aan het werk, omdat de kinderen niet meer thuis waren
C
Kinderen konden niet meer werken in de fabrieken
D
Jongens en meisjes werden gelijk behandeld omdat ze allebei een opleiding konden volgen.
Slide 31 - Quizvraag
In welk jaar werden de leerplichtwet en de woningwet ingevoerd?
A
1900
B
1901
C
1874
D
1941
Slide 32 - Quizvraag
Wat heeft de leerplichtwet met het kinderwetje van Van Houten te maken?
A
Van Houten heeft het kinderwetje én de leerplichtwet voorgesteld
B
Kinderarbeid werd gehalveerd omdat de andere helft naar school moest
C
Alle kinderen onder 12 jaar mochten niet werken en moesten naar school
D
De wetten werden in hetzelfde jaar ingevoerd
Slide 33 - Quizvraag
Wat was voor veel families een nadeel van de leerplichtwet?
A
Er waren geen nadelen, arme families war er juist heel blij mee.
B
Leren kostten veel geld. Als je naar school ging kon je geen geld verdienen voor de familie.
C
Leren kostten veel geld, maar met het scholgeld dat de familie kreeg, konden ze er goed van leven.
D
De schooltijden en de extreem grote klassen. En de verplichte schoolkleding, dat kostte veel geld.
Slide 34 - Quizvraag
Wat werd er met de leerplichtwet ingevoerd?
A
Dat kinderen vanaf hun 12e naar school moesten
B
dat kinderen alleen nog op het platteland mochten werken
C
dat kinderen van hun 6e tot 12e naar school moesten