Als je dit doet, dan gebruik je de strategie: oriënterend lezen
Daarna schrijf je in 1 of een paar woorden op waar de tekst overgaat!
Slide 6 - Tekstslide
Waarom lees je oriënterend?
A
om achter de titel te komen
B
om achter het onderwerp te komen
C
om de tekst te begrijpen
D
om de hoofdgedachte te vinden
Slide 7 - Quizvraag
Hoe noteer je het onderwerp?
A
In een hele zin.
B
Hier is geen regel voor.
C
In 1 of een paar woorden.
D
Het onderwerp is gelijk aan de titel.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van deze tekst?
In het schooljaar 2019-2020 gingen de centrale examens niet door vanwege Corona. Veel leerlingen vonden dit erg jammer. Ze hadden graag willen ervaren hoe het zou zijn om samen in een gymzaal de examens te moeten maken. Nu er geen examens zijn gemaakt, weten de leerlingen ook niet of ze ooit officieel geslaagd zouden zijn. Hopelijk gaan dit schooljaar de examens wel gewoon door.
Slide 9 - Open vraag
Hoofdstuk 2
Ik kan/weet:
- globaal en zoekend lezen
- het deelonderwerp van een alinea bepalen
Slide 10 - Tekstslide
Een tekst bestaat vaak uit drie delen
Inleiding - middenstuk - slot.
In het middenstuk staat de meeste informatie (kern).
Er worden verschillende aspecten van het onderwerp besproken. Dit noem je: deelonderwerpen (tussenkopjes).
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Hoe vind je deelonderwerpen?
Je leest de tekst globaal.
Dit betekent: de eerste en laatste zin van alle alinea's lezen.
Als je iets wilt opzoeken, ga je zoekend lezen. Let dan op:
-tussenkopjes, anders gedrukte woorden, opvallende tekens.
Slide 13 - Tekstslide
In welk deel van de tekst vind je de kern (het belangrijkste)?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot
D
inleiding en slot
Slide 14 - Quizvraag
Hoe bepaal je passende tussenkopjes (deelonderwerpen)?
A
door globaal te lezen
B
door zoekend te lezen
C
door oriënterend te lezen
D
door precies te lezen
Slide 15 - Quizvraag
Welk deelonderwerp past het minst goed bij het onderwerp politiek?
A
partijen
B
verkiezingen
C
Tweede Kamer
D
klimaat
Slide 16 - Quizvraag
Wat doe je als je de tekst globaal leest?
Slide 17 - Open vraag
Wat doe je als je in een folder de openingstijden van een dierentuin zoekt?
A
De hele tekst precies lezen
B
zoekend lezen
C
oriënterend lezen
D
globaal lezen
Slide 18 - Quizvraag
Hoofdstuk 3
Ik kan/weet:
- wat precies lezen is
- de hoofdgedachte van een tekst bepalen
- de inleiding en het slot van een tekst herkennen
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Inleiding
Hierin wordt duidelijk wat het onderwerp van een tekst is
Je vindt hier vaak een voorbeeld, een grappig verhaaltje (anekdote)
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst
Kan uit meerdere eerste alinea's bestaan!
Voorbeeld:
Het coronavirus, ziek worden en de maatregelen. Veel kinderen maken zich er zorgen om. Dat blijkt uit onderzoek in opdracht van het NOS Jeugdjournaal.
bron: www.kidsweek.nl
Slide 21 - Tekstslide
Slot
Het laatste deel van een tekst
Je vindt hier een conclusie of samenvatting
Er wordt naar de toekomst gekeken
Er wordt aangehaakt bij de inleiding
Let op: in een nieuwsbericht ontbreekt vaak het slot
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Hoofdgedachte
De inhoud van de tekst samengevat in één volledige zin.
De zin geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt?
Hoe vind je de hoofdgedachte?
Staat meestal in de inleiding of het slot.
Soms vind je de hoofdgedachte letterlijk in de tekst en soms moet je deze zelf formuleren.
Je vindt de hoofdgedachte door de tekst precies te lezen.
Slide 24 - Tekstslide
Wat vind je niet in een inleiding?
A
het onderwerp van de tekst
B
een anekdote (grappig verhaaltje)
C
bijzondere situatie
D
conclusie
Slide 25 - Quizvraag
Wat vind je in het slot?
Slide 26 - Open vraag
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
een paar gedachten over het onderwerp
B
het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat
Slide 27 - Quizvraag
Waar vind je de hoofdgedachte van de tekst?
A
in de inleiding
B
in het slot
C
in de kern
D
in de inleiding of het slot
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? Het was een mooie vakantie. Met de auto zijn we naar een huisje in Spanje gereden. Dit huisje had een zwembad en stond tegenover het strand. We zaten dicht bij een stad en het was heel warm en zonnig weer. We hebben ook veel gezwommen en ijsjes gegeten. Het was heel erg leuk.