BK H2 - grammatica zinsdelen

Welke zinsdelen ken je nog van hoofdstuk 1?
1 / 10
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welke zinsdelen ken je nog van hoofdstuk 1?

Slide 1 - Woordweb

Stappenplan zinsontleding
  1. Persoonsvorm (tijd- of getalproef,  GEEN VRAAGZIN!) 
  2. Zinsdeelstrepen (stukjes voor pv plaatsen of opdelen in 'brokjes' informatie)
  3. Onderwerp (wie/wat + gezegde? of getalproef)

Slide 2 - Tekstslide

Meisjes   kunnen   niet   voetballen 


Tot vorig  jaar hoorden sportieve meisjes dit vooroordeel regelmatig


In 2017 is het beeld van meisjesvoetbal totaal veranderd 

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin (dus pv + andere werkwoorden) 

Meisjes kunnen niet voetballen 
Tot vorig jaar hoorden sportieve meisjes dit vooroordeel regelmatig
In 2017 is het beeld van meisjesvoetbal totaal veranderd 




Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Soms horen er ook woorden bij het werkwoordelijk gezegde die zelf geen werkwoord zijn. 

  • Splitsbare werkwoorden 
In het weekend slaap ik altijd uit (hele ww = uitslapen)
  • 'te' of 'aan het' + hele werkwoord
Hij zit al twee uur huiswerk te maken 


Slide 5 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Mijn ouders zijn vandaag de hele dag aan het werken

Slide 6 - Open vraag

Lijdend voorwerp 
Met wie of wat wordt iets gedaan in de zin? 
  • Wie/wat + wwg + onderwerp? 

Bastiaan heeft een nieuwe telefoon gekregen 
Wat heeft Bastiaan gekregen? een nieuwe telefoon 



Slide 7 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
Mijn oma bezoekt elke donderdag haar zus

Slide 8 - Open vraag

Stappenplan zinsontleding
  1. Persoonsvorm (tijd- of getalproef,  GEEN VRAAGZIN!)
  2. Zinsdeelstrepen (stukjes voor pv plaatsen of opdelen in 'brokjes' informatie)
  3. De rest van het werkwoordelijk gezegde (andere ww, splitsbaar deel, 'aan het' / 'te')
  4. Onderwerp (wie/wat + wwg? of getalproef)
  5. Lijdend voorwerp (wie/wat + wwg + ow?)

Slide 9 - Tekstslide




Huiswerk 



Opdracht 4, 6, 8, 9, 10, 12

Klaar? leer alvast de woordjes van H2 op Quizlet (zie Classroom)



Slide 10 - Tekstslide