Werkwoord ZIJN
Schrijf de goede vormen van 'zijn' op
Ik ben
Jij ..........
Ik ben
Jij ..........
1 / 35
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Schrijf de goede vormen van 'zijn' op
Ik ben
Jij ..........
Ik ben
Jij ..........
Slide 1 - Open vraag
Schrijf de goede vormen van 'hebben ' op
Ik heb
Jij ..........
Ik heb
Jij ..........
Slide 2 - Open vraag
............. jij 3 kinderen?
A
Hebt
B
Heb
C
Heeft
D
Hebben
Slide 3 - Quizvraag
Wij ____________ hard gewerkt vandaag
A
zijn
B
hebben
C
is
D
heeft
Slide 4 - Quizvraag
Ik ...
A
heeft
B
hebben
C
heb
Slide 5 - Quizvraag
Wij ...
A
hebben
B
heeft
C
heb
Slide 6 - Quizvraag
Hij ...
A
heeft
B
hebt
C
hebben
Slide 7 - Quizvraag
Duid het juiste werkwoord aan.
Ik ... een broek.
Ik ... een broek.
A
heb
B
hebt
C
hebben
D
heeft
Slide 8 - Quizvraag
Hans, ___ je het boek?
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben
Slide 9 - Quizvraag
Duid het juiste antwoord aan.
Ik ... een auto.
Ik ... een auto.
A
hebben
B
is
C
heb
D
ben
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het goede woord.
Ik ... een auto.
Ik ... een auto.
A
hebben
B
is
C
heb
D
ben
Slide 11 - Quizvraag
Ik _______ een leerling.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 12 - Quizvraag
Wij _______ op school.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 13 - Quizvraag
Hij ________ ziek.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 14 - Quizvraag
Zij .............. een blauwe rok.
A
hebben
B
zijn
C
heeft
D
is
Slide 15 - Quizvraag
Jij ________ 18 jaar.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 16 - Quizvraag
Duid het juiste werkwoord aan.
Hij ... een jas.
Hij ... een jas.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben
Slide 17 - Quizvraag
Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel
Slide 18 - Quizvraag
Zij ______ een meisje.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 19 - Quizvraag
Monique en Ahmed _______ getrouwd.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 20 - Quizvraag
Miro _____ een leuke jongen.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 21 - Quizvraag
Ik ______ op school.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 22 - Quizvraag
Jij ...
A
heeft
B
hebben
C
hebt
Slide 23 - Quizvraag
Jullie _____ in de klas.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 24 - Quizvraag
Rama ______ de tante van Roos.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Wat is GEEN werkwoord?
A
hebben
B
zijn
C
staan
D
lang
Slide 27 - Quizvraag
Werkwoord
A
hij
B
de hond
C
helpen
D
gefietst
Slide 28 - Quizvraag
Welk woord is een werkwoord?
A
tafel
B
meester
C
schrijven
D
voetbal
Slide 29 - Quizvraag
Dit werkwoord is
A
kopen
B
luisteren
C
haren
D
horen
Slide 30 - Quizvraag
Wat is GEEN werkwoord?
A
dansen
B
eten
C
huilen
D
stoelen
Slide 31 - Quizvraag
Wat is GEEN werkwoord?
A
hebben
B
lang
C
staan
D
zijn
Slide 32 - Quizvraag
Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden'
Alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
lopen
zingen
zijn
hond
tafel
bloempje
tas
rood
bal
ik
shoppen
lopen
dansen
strijken
fietsen
geeft
Slide 33 - Sleepvraag
Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden'
Alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
tas
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft
Slide 34 - Sleepvraag
Wij ................... een feest op zaterdag.
A
hebben
B
zijn
C
heeft
D
is
