In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Zinsleer - herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Zet de stappen in de juiste volgorde.
Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
Stap 5:
Stap 6:
Zoek de persoonsvorm.
Zoek het onderwerp.
Duid de zinsdelen aan.
Benoem het gezegde.
Duid het LV aan.
Duid het MV aan.
Slide 2 - Sleepvraag
Mogelijke zinsdelen
O
PV
LV
MV
WWG
NWG
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp ondergaat de handeling van het werkwoordelijk gezegde.
Wie/wat + WWG + O?
Onderwerp
Wie/wat + WWG?
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp duidt aan voor/aan wie/wat de handeling bedoeld is.
Aan/voor wie/wat + WWG + O + LV?
Werkwoordelijk gezegde
WWG bestaan uit alle werkwoorden in een zin en mogelijke niet-werkwoordelijke aanvullingen.
Niet-werkwoordelijke aanvullingen: wed. VNW, ADPV of een NWU.
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden van een zin en het naamwoordelijk deel. Er is enkel sprake van een naamwoordelijk gezegde als het zelfstandig werkwoord een koppelwerkwoord is.
Persoonsvorm
Ja-/neevraag
Slide 3 - Tekstslide
Eerst eens samen oefenen op het bord!
Ik schrijf een brief naar haar.
Slide 4 - Tekstslide
Hij belde haar op.
Verdeel in zinsdelen.
Slide 5 - Tekstslide
Hij/ belde/ haar/ op.//
O
PV
NWD
ADPV
VD
INF
LV
Slide 6 - Sleepvraag
Hij belde haar op.
Wat is het gezegde?
A
NWG
B
WWG
Slide 7 - Quizvraag
De wilde eenden zijn ongelooflijk mooi.
Verdeel in zinsdelen.
Slide 8 - Tekstslide
De wilde eenden/ zijn/ ongelooflijk mooi.//
O
PV
NWD
ADPV
VD
INF
LV
MV
Slide 9 - Sleepvraag
De wilde eenden zijn ongelooflijk mooi. Wat is het gezegde?