Woorden thema 15 deel 4

Inloop
Het spel Boggle
Hoeveel woorden kan je maken met deze letters?

Spelregels
  • de letters moeten met 1 kant aan elkaar vast zitten;
  • hoe meer letters, hoe meer punten!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Inloop
Het spel Boggle
Hoeveel woorden kan je maken met deze letters?

Spelregels
  • de letters moeten met 1 kant aan elkaar vast zitten;
  • hoe meer letters, hoe meer punten!

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Tekstslide

de verveling
  • de keer dat je niet weet wat je moet doen;
  • je vindt het saai wat je moet doen;
  • Werkwoord: vervelen
  • Zin: Als ik de hele dag binnen moet zitten en er is geen Wifi, heb ik last van ververveling.

Slide 3 - Tekstslide

het voorbeeld
  • een verhaal of afbeelding om iets duidelijk te maken;
  • een voorbeeld helpt je om het duidelijk te maken;
  • Zin: Ik geef een voorbeeld, om een woord uit te leggen.

Slide 4 - Tekstslide

zelden
  • Bijna geen enkele keer;
  • bijna nooit;
  • op bijna geen enkel moment;
  • zin: In Nederland sneeuwt het zelden.

Slide 5 - Tekstslide

plaatsvinden
  • ander woord: gebeuren;
  • Dingen vinden plaats, geen mensen;
  • Gebeurtenissen vinden plaats;
  • Zin: Het feest vindt zaterdag plaats.

Slide 6 - Tekstslide

ontvangen
  • iets krijgen van iemand anders;
  • bezoek ontvangen: mensen die bij jou thuis komen;
  • zin: Op mijn verjaardag ontvang ik een cadeau van mijn man.

Slide 7 - Tekstslide

Waar zie je:
de verveling
A
B
C
D

Slide 8 - Quizvraag

Van wie heb jij wel eens een brief ontvangen?

Slide 9 - Open vraag

Wat betekent:
een voorbeeld geven
A
iemand vertellen wat het antwoord is
B
iemand iets laten zien of vertellen, zodat de ander het antwoord kan weten

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent:
Het feest gaat zaterdag plaatsvinden.
A
De dag waarop het feest is, is zaterdag.
B
Het feest is vorige week zaterdag geweest.
C
Het feest was op zaterdag.
D
Zaterdag is er een feest.

Slide 11 - Quizvraag

In de vakantie ga ik zelden:

Slide 12 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 13 - Tekstslide

Sporten vind ik niet leuk. Daarom doe ik dat

Slide 14 - Open vraag

Ik ga volgend jaar trouwen. Mijn bruiloft moet in augustus

Slide 15 - Open vraag

Als ik jarig ben, .................ik graag veel cadeaus!

Slide 16 - Open vraag

Mijn broertje weet niet meer wat hij moet doen. Hij heeft last van...................

Slide 17 - Open vraag

Als ik een woord niet begrijp, vind ik het fijn als de docent een..................geeft, door een foto te laten zien.

Slide 18 - Open vraag

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: zelden, plaatsvinden, ontvangen, de verveling, het voorbeeld

Slide 19 - Tekstslide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Overtuigen.


Slide 20 - Tekstslide