Feiten, meningen en argumenten- 1ste jaars.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een feit?
A
Het is momenteel 12 graden celsius
B
Ik vind het koud buiten
C
Ik houd van de kou
D
Ik hoop dat het lang herfst blijft

Slide 2 - Quizvraag

Schrijf een feit

Slide 3 - Open vraag

Wat is hier een mening?
A
Een hond heeft vier poten.
B
Een appel is geen peer.
C
Een dolfijn is een amfibie.
D
Alle mensen moeten hun afval scheiden.

Slide 4 - Quizvraag

Schrijf een zin met een aardige mening

Slide 5 - Open vraag

ARGUMENT
Bij een mening hoort een argument.

Met een argument leg je uit waarom je iets vindt. 

Een argument begint bijvoorbeeld met: omdat, want, daarom 

Slide 6 - Tekstslide


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 7 - Quizvraag

Schrijf een zin met een aardige mening en een argument.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Korte test..... 
Stelling: een mobiele telefoon moet verboden zijn tijdens de les.

Bedenk in twee of drietallen: 
  • Waarom wél verbieden (2 voorargumenten).
  • Waarom niet verbieden (2 tegenargumenten)

Slide 10 - Tekstslide



Test of je alles goed hebt begrepen!

Slide 11 - Tekstslide

Staat hier een feit, mening of argument?

'Nederlands is het leukste vak op school.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 13 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

'Morgen is de docent van Nederlands afwezig.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

'Als je te laat bent, dan moet je je melden.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

'.. Omdat hij vreemde ideeën heeft.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 16 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

'Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 17 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

'Want daar word ik moe van.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quizvraag

Tekstverbanden
Signaalwoorden

Slide 19 - Tekstslide

Bij welk verband hoort het signaalwoord:
MAAR
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
D
reden, oorzaak, gevolg

Slide 20 - Quizvraag

Ze wil gaan winkelen, omdat ze nieuwe kleren nodig heeft.

Welk tekstverband geeft het woord 'omdat' aan:
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
D
reden, oorzaak, gevolg

Slide 21 - Quizvraag

Ik moet vandaag nog een hoop werk doen. Als eerste moet ik mijn kamer opruimen. Als tweede moet ik het gras maaien. Daarna moet ik boodschappen gaan doen voor het weekend.

Welk tekstverband geven de signaalwoorden: 'als eerste, als tweede, daarna' aan:
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tegenstelling
D
tijd

Slide 22 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling (verband) aan?
A
Echter
B
Ook
C
Bovendien
D
Daarnaast

Slide 23 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'tijd'?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch

Slide 24 - Quizvraag

Welk tekstverband is dit?

Het gerecht ziet er smakelijk uit. Het smaakt echter naar een oude sok.
A
opsommend
B
doel - middel
C
tegenstelling
D
tijd

Slide 25 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'want' en 'omdat'?
A
opsommend
B
voorbeeld
C
tegenstelling
D
reden, oorzaak, gevolg

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het tekstverband in deze zin?

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.

A
Oorzaak en gevolg
B
verduidelijking
C
samenvatting
D
conclusie

Slide 27 - Quizvraag