AFPG-A-4 Spijsverteringsorganen

Medische termen vorige week
  1. Aminozuren = 
  2. Anabole reacties = 
  3. Disacharide = 
  4. Glucagon = 
  5. Lipase = 
  6. Proteïne = 

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Medische termen vorige week
  1. Aminozuren = 
  2. Anabole reacties = 
  3. Disacharide = 
  4. Glucagon = 
  5. Lipase = 
  6. Proteïne = 

Slide 1 - Tekstslide

Medische termen vorige week
  1. Aminozuren = bouwstoffen van eiwitten
  2. Anabole reacties = opbouwstofwisseling
  3. Disacharide = verbinding tussen 2 monosachariden
  4. Glucagon = bloedglucose verhogend hormoon
  5. Lipase = vetsplitsend enzym
  6. Proteïne = eiwit

Slide 2 - Tekstslide

AFPG-A-4 Spijsverteringsorganen

Slide 3 - Tekstslide

  1. Keelholte
  2. Strotklepje
  3. Luchtpijp
  4. Slokdarm
  5. Maag
  6. Lever
  7. Galblaas
  8. Twaalfvingerige darm
  9. Dunne darm
  10. Dikke darm
  11. Blinde darm
  12. Wormvormig aanhangsel
  13. Endeldarm
  14. Anus
  15. Alvleesklier
  16. Milt

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het doel van de spijvertering
  1. Voedsel opnemen en zo klein mogelijk maken (kauwen, snijden, enzymen)
  2. Opname (=resorptie) van voedingsstoffen in het bloed (in dunne darm)
  3. Afvoer van onbruikbare stoffen en afvalstoffen met de faeces.

Slide 6 - Tekstslide

Mondholte
Snijtanden snijden het voedsel in stukken
Kiezen malen het voedsel fijn
De tong mengt het voedsel door elkaar, duwt het onder de kiezen en als het fijn genoeg is (voelen) richting de keelholte om te kunnen slikken
In de mondholte wordt speeksel toegevoegd. Dit maakt het voedsel waterig en gladder zodat je het beter kan doorslikken
Verteren van koolhydraten door amylase, dit is een enzym in het speeksel

Slide 7 - Tekstslide

Farynx = keelholte
Door de tong wordt het voedsel richting de keelholte geduwd en door te slikken komt het voedsel in de slokdarm terecht

Tijdens het slikken sluit het strottenklepje de luchtpijp af, zodat er geen voedsel in de luchtpijp kan komen.
De huig sluit de neusholte af zodat er geen voedsel in de neusholte kan komen
Door de keelholte gaat ademhalingslucht en voedsel



Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slikreflex
Een reflex is een automatische reactie op een prikkel

De tong duwt het voedsel naar de keelholte

PRIKKEL: het voedsel duwt zachtjes tegen de wand van de keelholte aan
REACTIE: de spieren van de wand van de keelholte spannen aan en duwen het voedsel naar de slokdarm. Tegelijkertijd sluit de huig de neusholte af en het strotklepje de luchtpijp.



Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Oesophagus = slokdarm
De slokdarm is gelegen achter de luchtpijp en loopt door de borstholte (mediastinum) naar de maag

Transport van voedsel vindt plaats door peristaltiek. Dit is een voortknijpende beweging om het voedsel verder te duwen. Het duurt ongeveer 8 seconden voordat vast voedsel in de maag aankomt.

Ongeveer 30 centimeter lang

Slide 14 - Tekstslide

Gaster = maag
De maag is peer-vormig
De maag is gelegen links van het midden in de buikholte, onder het middenrif
De maagwand bevat veel spieren om goed het voedsel te kunnen mixen
De maag maakt maagsap

Slide 15 - Tekstslide

Maagsap
Slijm, dit bedekt en beschermt de maagwand
Zoutzuur, dit doodt bacteriën en helpt bij de eiwitvertering
Proteïnase (pepsine), dit is een eiwitsplitsend enzym. De eiwit vertering begint in de maag
Intrinsic factor, dit is een stofje dat vitamine B12 meeneemt naar het bloed. Zonder deze factor komt deze vitamine niet het lichaam binnen zodat je na verloop van tijd bloedarmoede krijgt. Als een patiënt geen intrinsic factor meer heeft dan krijgt hij vitamine B12 injecties.
Water, als oplosmiddel en verdunningsmiddel

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Duodenum = twaalfvingerige darm
In de twaalfvingerige darm mondt een buisje uit: de papil van Vater. De uitmonding van alvleesklierbuis en de galbuis.

Alvleeskliersap bevat: water, slijm, amylase (koolhydraatvertering), trypsine (eiwitvertering), lipase (vetvertering) en natriumbicarbonaat (ontzuurt het maagzuur)
Gal bevat galzure zouten. Gal maakt van vet kleine bolletjes (dit heet emulgeren) zodat het beter verteerd kan worden. Gal wordt gemaakt in de lever.


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Dunne darm
Bestaat uit 3 onderdelen:

Duodenum = twaalfvingerige darm
Jejunum = nuchtere darm
Ileum = kronkeldarm

Slide 21 - Tekstslide

Dunne darm
De dunne darm is gelegen in de buikholte

De brij in de dunne darm is erg waterig
De binnenkant van de darmwand is bekleedt met darmvlokken die bloedvaten en lymfevaten bevatten
Samen met duodenum 6 meter lang



Slide 22 - Tekstslide

Functies van de dunne darm
Het maken van darmsappen met enzymen om de vertering af te maken

Het opnemen (resorptie) van wateroplosbare voedingsstoffen in het bloed, via de poortader gaan alle stoffen eerst naar de lever
Het opnemen (resorptie) van vetoplosbare voedingsstoffen in de lymfevaten die net voor het hart uitmonden in de bloedvaten
Onverteerbare / onverteerde resten naar dikke darm transporteren



Slide 23 - Tekstslide

Darmslijmvlies
Darmplooi bevat darmvlokken ( = villi)

Op darmvlokken zitten epitheelcellen met membraanuitstulpingen = microvilli (hier vindt resorptie plaats)

Darmplooi --> darmvlokken (villi) --> membraanuitstulpingen (microvilli)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Colon = dikke darm
De colon ligt als een hoefijzer om de dunne darm heen

De functies van de colon zijn:
  • Transport van de voedselbrij
  • Indikken van de brij door vocht te onttrekken
  • Het maken van vitamine K met behulp van de Coli-bacterie. Vitamine K is nodig voor de bloedstolling.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Colon = dikke darm
Onderdelen: blinde darm, opstijgend deel, dwarse deel, afdalend deel, S-vormig deel, “endeldarm”

De blinde darm is een doodlopend steegje.

Onderaan de blinde darm hangt de appendix die ontstoken kan zijn. Dit heet appendicitis, in de volksmond “blinde darmontsteking”. Dit is niet de juiste naam.


Slide 28 - Tekstslide

Rectum = endeldarm
De endeldarm is gelegen in de bekkenholte

De functie is tijdelijk opslag van feces en ook speelt de endeldarm een rol bij de defecatiereflex

Ook kan de endeldarm stoffen opnemen (zetpil)


Slide 29 - Tekstslide

Anus
De anus is een opening in de bekkenholte

De anus bevat 2 kringspieren: de binnenste onwillekeurige kringspier en de buitenste willekeurige kringspier

De functies is het lozen van feces


Slide 30 - Tekstslide

Defecatiereflex
De darmen duwen de feces naar de endeldarm
PRIKKEL: er komt rek op de wand van de endeldarm
REACTIE: de binnenste, onwillekeurige kringspier ontspant zich, we spannen bewust de buitenste willekeurige kringspier aan om op te houden.
Defecatie = ontlasten: de uitwendige kringspier bewust ontspannen. De peristaltiek zorgt voor transport naar buiten. Door de buikpers te gebruiken gaat dit proces sneller.


Slide 31 - Tekstslide

Pancreas = alvleesklier
Bouw:
Klieren met uitwendige secretie (exocriene klier), monden uit in de alvleesklierbuis. Deze mondt uit in twaalfvingerige darm via de papil van Vater

Klieren met inwendige secretie, eilandjes van Langerhans (endocriene klier), deze geven hormonen af aan het bloed


Slide 32 - Tekstslide

Pancreas = alvleesklier
Insuline: maakt de celwand doorlaatbaar voor glucose (zet het deurtje open zodat glucose van uit het bloed de cel binnen kan gaan)
In de cel wordt glucose omzet in glycogeen (opslagproduct)
INSULINE = BLOEDGLUCOSE VERLAGEND

Glucagon: zet glycogeen om in glucose met behulp van adrenaline, glucose gaat dan weer naar het bloed
GLUCAGON = BLOEDGLUCOSE VERHOGEND



Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Hepar = lever
Speelt de hoofdrol bij de stofwisselingsprocessen in het lichaam
Keurt alle stoffen en bewerkt ze naar de behoeften die in het lichaam bestaan
Voert vele chemische reacties uit en maakt kant en klare brand- en bouwstoffen voor de cellen in het lichaam
Weegt ongeveer 1½ kilogram, temperatuur van de lever is 39°C

Ligging: rechtsboven in de buikholte, naast de maag, op de darmen, onder het middenrif


Slide 35 - Tekstslide

Hepar = lever
Naar de lever toe lopen:
Leverslagader met zuurstof en voeding voor de lever zelf
Poortader die de voedingsstoffen vanuit de dunne darm naar de lever brengt voor verdere verwerking

Van de lever af lopen:
Leverader
Leverbuis die gal naar de galblaas brengt


Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

6 medische termen, even oefenen
  1. Appendix = wormvormig aanhangsel
  2. Ductus hepaticus = galafvoergang vanuit de lever
  3. Gaster = maag
  4. Intrinsic factor = stofje in de maag dat nodig is voor resorptie van vitamine B12
  5. Oesophagus = slokdarm
  6. Retroperitoneaal = achter het buikvlies gelegen

Slide 38 - Tekstslide

6 medische termen, even oefenen
  1. Appendix = 
  2. Ductus hepaticus = 
  3. Gaster = 
  4. Intrinsic factor = 
  5. Oesophagus = 
  6. Retroperitoneaal = 

Slide 39 - Tekstslide

Huiswerk
  1. Vragen maken uit LWP.
  2. Woorden opzoeken in Quizlet.
  3. Eind van de week: vragen nakijken met antwoordmodel.
  4. Vragen en woorden leren.
  5. Volgende week: kleine toets over de vragen en docent vraagt naar medisch termen.

Slide 40 - Tekstslide