Present simple

English General
week 4 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

English General
week 4 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Learning goals
- You will know how to recognize the present simple
-You will know how to use the present simple
- You will know to identify idioms

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

When do you use the present simple? (4 rules)

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1. facts (opinions)
2. Habits 
3. Things that happen regularly (routines)
4. Schedules

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What are signalwords?
Signal words are :
A
to show when to not use a tense
B
to show what is not important in a sentence
C
to show what is important in a sentence
D
to show when to use a tense

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signal words are words which show you (signal) HEY use this tense!

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signal words: Present Simple

Always
(N)ever
Frequently
Often
Sometimes
On (Saturdays)
In the weekend

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Positive sentence

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I / you / we / they + verb
she / he / it + (e) s

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Negative sentence

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I / you / we / they + do not + verb
she / he / it + does not + verb

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Interrogative sentence

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do + I / you / we / they + verb ?
Does + she / he / it + verb ?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

When do you use the present simple?
A
For habits, routines, facts, timetables
B
When something is happening NOW

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
which sentence is in the present simple?
A
Lucy goes to London.
B
Lucy go to London.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
which sentence is in the present simple?
A
I walks to school.
B
He walks to school.
C

Slide 18 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple:
which sentence is in the present simple?
A
They dances everyday.
B
They dance everyday.

Slide 19 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Choose an example of the present simple
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I am walking there.
D
I walk every day.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
which sentence is in the present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which rule do we use to make the present simple?
A
Grammar rule
B
Present rule
C
POOp rule
D
SHIt rule

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What does SHIt rule stand for?
A
She, He, It
B
Should hit internet
C
Show how it works
D
She, He, It, They

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

With the SHIt rule: for she, he, and it, the verb gets an...
A
es
B
-ing
C
s
D
-ed

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

I ___ (to be) at school today.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

She ___ (to play) tennis on Saturdays.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

You ___ (to sing + not) beautifully.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

___ (she + to work) in the weekend?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

___ (he + to walk+ not) to school every morning?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Maak zelf een Engelse zin waarin je over een gewoonte vertelt van jezelf.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies