Herhaling Blok 2

Herhaling Blok 2
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Blok 2

Slide 1 - Tekstslide

Repetitie Blok 2 
Maandag 18 december 
Leer alle gele blokken uit blok 2 en de schooltaalwoorden op blz 84/85. Leer ook alle aantekeningen!

Slide 2 - Tekstslide

De lesdoelen vandaag
  • Herhaling van blok 2 

Slide 3 - Tekstslide

Zinsontleding 
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / zin in een andere tijd zetten / zin mv of ev maken
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Slide 4 - Tekstslide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 5 - Quizvraag

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 6 - Quizvraag

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.
lv =

Slide 7 - Open vraag

 't ex-kofschip
Stap 1: Neem de stam van het werkwoord.
Stap 2: Kijk naar de laatste letter van de stam.
Stap 3: 
Medeklinker in 't ex-kofschip? = Ik-vorm + te(n) 
Medeklinker niet in 't ex-kofschip? = Ik vorm + de(n)
Let op! Je schrijft dus niet stam + te/de maar Ik-vorm + te/de

Slide 8 - Tekstslide

Hele werkwoord: Pakken
Hij ....

Slide 9 - Open vraag

Hele werkwoord: Hoeven
Ik ....

Slide 10 - Open vraag

Hele werkwoord: Durven
Wij ....

Slide 11 - Open vraag

Samenstellingen
Als het eerste deel van de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is:
schrijf -e (platteland)

Als het eerste deel van de samenstelling wel een zelfstandig naamwoord is:
schrijf -en (lampenkap)

Als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is EN een meervoud heeft op -s: schrijf -e (gedachtegang)

Slide 12 - Tekstslide

3 uitzonderingen
Je schrijft geen tussen -n als:
  1. Het eerste deel het tweede deel versterkt (beregoed, apetrots)
  2. Er van het eerste deel maar 1 bestaat (zonnestraal, maneschijn)
  3. Het eerste deel geen meervoud heeft (rijstepap, roggebrood)

Slide 13 - Tekstslide

Soms moet je een tussen -s toevoegen. 

Die schrijf je als je hem hoort:

dorp + kerk = dorpskerk
oorlog + gebied = oorlogsgebied 

Slide 14 - Tekstslide

zon + brand

Slide 15 - Open vraag

benzine + tank

Slide 16 - Open vraag

pan + koek

Slide 17 - Open vraag

Buitengewoon
A
gebruiken
B
laten zien
C
bijzonder
D
meer wordt

Slide 18 - Quizvraag

Afneemt
A
bijzonder
B
meer wordt
C
voor niets
D
minder wordt

Slide 19 - Quizvraag

toeneemt
A
voor niets
B
minder wordt
C
meer wordt
D
bijzonder

Slide 20 - Quizvraag

tevergeefs
A
voor niets
B
gebruiken
C
meer wordt
D
minder wordt

Slide 21 - Quizvraag

ordent
A
bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort
B
heeft controle over

Slide 22 - Quizvraag

desondanks
A
toch
B
heb nodig

Slide 23 - Quizvraag

systeem

Slide 24 - Open vraag

rein

Slide 25 - Open vraag

Wat doe je eerst?
A
Verkennend lezen
B
grondig lezen

Slide 26 - Quizvraag

Hoe lees je een tekst grondig?
A
De tekst helemaal lezen
B
De tekst scannen

Slide 27 - Quizvraag

Een gedicht is een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
aansporende tekst

Slide 28 - Quizvraag

een tekst in een schoolboek is een...
A
informerende tekst
B
amuserende tekst
C
overtuigende tekst

Slide 29 - Quizvraag

Een reclame is een...
A
amuserende tekst
B
informerende tekst
C
aansporende tekst

Slide 30 - Quizvraag

Amuseren
Informeren
Overhalen
Aansporende tekst
Vermakende tekst
Informerende tekst

Slide 31 - Sleepvraag

Tekstsoorten
Tekstdoelen
Informerende tekst
Amuserende tekst
Aansporende tekst
Uitleggende tekst
Overtuigende tekst
informeren
Amuseren
Overhalen
uitleggen
overtuigen

Slide 32 - Sleepvraag