Les 4 Argumenten bedenken en samenhang creëren

Spreken
31 mei 2021
Les 4 
Argumenten bedenken en samenhang creëren
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Spreken
31 mei 2021
Les 4 
Argumenten bedenken en samenhang creëren

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Drietrapsraket
Mensen hebben de neiging een mening of standpunt te geven zonder uitleg of onderbouwing. Wat we zelf vinden, is vaak zo logisch, dat ze het niet nodig vinden om het uit te leggen, of dat ze er gewoon niet aan denken om dat te doen. Als je een betoog houdt is het wel belangrijk dat je de argumenten zorgvuldig uitlegt. Je moet bijvoorbeeld niet alleen beweren dat vlees eten zielig is, maar ook kunnen uitleggen waarom dat zo is en er voorbeelden bij geven.

Hoe pak je dat aan? Door je argumenten in een drietrapsraket op te bouwen

Slide 3 - Tekstslide

1. Noemen 

Je begint met het noemen van je argument. Vaak is dit een korte uitwerking van je label (noem kort wat een label is).

Slide 4 - Tekstslide

2. Uitleggen 

Daarna geef je aan wat je met dat argument bedoelt. Dit is het belangrijkste onderdeel van een goed argument omdat je het hiermee onderbouwt. Het is een toelichting op je argument waarmee je iemand probeert te overtuigen.

Slide 5 - Tekstslide

3. Geef voorbeelden 

Tot slot geef je voorbeelden waarmee je je argument heel tastbaar en concreet maakt. Hiermee maak je je argument extra geloofwaardig en dat is wat je wilt bereiken.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Ik vind dat roken verboden moet worden in de horeca (= standpunt), want roken is erg ongezond (= argument). Ieder jaar gaan er 25.000 mensen dood als een direct gevolg van roken (= uitleg). Neem mijn buurman die vorig jaar aan een longziekte overleed nadat hij 20 jaar lang een pakje per dag had gerookt (= voorbeeld).

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden om samenhang in je betoog te brengen
Vraag: Welke signaalwoorden ken je?

Slide 8 - Open vraag

In een goed opgebouwde presentatie vind je logische verbanden tussen de verschillende zinnen en alinea’s. Je gebruikt signaalwoorden om die relaties duidelijk te maken. 
Bijvoorbeeld: om een opsomming aan te geven, kan een spreker beginnen met ‘eerst’. ‘Eerst moet er voldoende geld opgehaald worden’. Het signaal ‘eerst’ zegt: let op, er komt nog meer! 
Misschien hoor je dan verderop in het verhaal woorden als vervolgens, bovendien, daarna en ten slotte

Slide 9 - Tekstslide

Andere belangrijke verbanden die door signaalwoorden aangegeven kunnen worden, zijn: 

  • Reden of argument: daarom, omdat, want, derhalve, aangezien, namelijk.
  • Tegenstelling: maar, echter, desondanks, hoewel, toch.
  • Conclusie: dus, hieruit volgt, kortom.
  • Oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, als gevolg van, zodat.
  • Toelichting/voorbeeld: bijvoorbeeld, zoals, zo.




Slide 10 - Tekstslide

Oefenen in de les. Geef bij de volgende zinnen aan wat het signaalwoord en het tekstverband is.

Slide 11 - Tekstslide

In de eerste plaats ben ik een verzamelaar van schilderijen van Mondriaan.

Slide 12 - Open vraag

· In de zomervakantie had ik een leuk baantje, maar daar heb ik nu geen tijd meer voor.

Slide 13 - Open vraag

Het sneeuwde al enige dagen hevig waardoor de skipistes gesloten werden.

Slide 14 - Open vraag

Vervolgens werden de passagiers naar hun plaats gebracht door de stewardess.

Slide 15 - Open vraag

Kies een van de volgende stellingen: 

1. Alcoholreclame moet verboden worden

2. Bibliotheken zijn overbodig

3. De overheid moet de prijs van fastfood verhogen

- Bedenk of je voor of tegen de stelling bent.

- Noem een argument.

- Leg je argument uit.

- Geef een voorbeeld waarmee je het argument concreet maakt.

- Maak in je uitwerking gebruik van signaalwoorden.

Slide 16 - Tekstslide

jouw stelling

Slide 17 - Open vraag

Oefening (huiswerk): Bereid een betoog voor 

Bereid een betoog voor waarin je je publiek overtuigt van je standpunt. Het onderwerp mag je zelf kiezen. Bedenk zelf een goede stelling (kijk voor inspiratie op https://www.schooldebatteren.nl/stellingen/)

Het betoog moet minimaal 5 minuten duren en voldoen aan de volgende criteria:



Je hebt deze week en volgende week om het betoog voor te bereiden. In week 6 ga jullie je betogen aan elkaar presenteren (in tweetallen) en elkaar beoordelen (peerfeedback)

Slide 18 - Tekstslide

Inleiding 
- Geef aan waar je presentatie over gaat
- Noem je stelling

Slide 19 - Tekstslide

Middenstuk 
- Geef jouw standpunt aan (voor of tegen de stelling)
- Geef argumenten voor de stelling (minimaal 2 + onderbouwing)
- Geef argumenten tegen de stelling (minimaal 1 + onderbouwing)

Slide 20 - Tekstslide

Slot 
- Geef een samenvatting/conclusie


Maak bij de uitwerking van je argumenten gebruik van de drietrapsraket en gebruik signaalwoorden.

Slide 21 - Tekstslide