Prepositions (voorzetsels 4B Grammar 1 Stepping Stones

What are we going to do today?
- Grammar revision
- H Stones + exercises



Lesson goal: at the end of the lesson you can implement stones & grammar correctly in a sentence. 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

What are we going to do today?
- Grammar revision
- H Stones + exercises



Lesson goal: at the end of the lesson you can implement stones & grammar correctly in a sentence. 

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels in het Engels zijn: prepositions. 

Een voorzetsel gebruik je om bijvoorbeeld richting aan te geven (through), of iets te beschrijven (with) 


Slide 2 - Tekstslide

Prepositions: 

Je gebruikt by als je het hebt over manieren van vervoer. 
- I travelled by car (ik reisde met de auto)

Je gebruikt with om het gebruik van machines, andere apparaten en gereedschap te beschrijven of dingen die bij elkaar zijn. 
- The shoe was made with a 3D printer. (de schoen is met een 3D printer gemaakt)
- I am in a relationship with Robert 
Je gebruikt from om aan te geven waar iets of iemand vandaan komt.
- I am from the Netherlands 

Je kunt across, around, away from, down, from, into, off, over, through en to gebruiken om aan te geven in welke richting iets of iemand zich beweegt.
- She is across the street. 
- I jumped off the bridge

Slide 3 - Tekstslide

Which preposition?
... winter
A
in
B
at
C
on

Slide 4 - Quizvraag

Preposition of direction:
She ran .... me.
A
across
B
into
C
through
D
off

Slide 5 - Quizvraag

We travelled ...... car.
A
with
B
by
C
on
D
through

Slide 6 - Quizvraag

They asked me where I was from. I was I am ...... the Netherlands.
A
in
B
by
C
from
D
across

Slide 7 - Quizvraag

(A) little, (a) few, much, many, lots of, a lot of
Je gebruikt telwoorden als (a) few, (a) little, much, many, lots of en a lot of om iets te zeggen over hoeveelheden.

Je gebruikt a little en a few om te zeggen dat er niet veel van iets is. A little betekent ‘een beetje’ en gebruik je voor dingen je die niet kunt tellen (bijvoorbeeld ‘plezier’
 A few betekent ‘een paar’ en gebruikt je voor dingen die je wel kunt tellen (bijvoorbeeld ‘vogels’). Je kunt a little en a few gebruiken zonder a ervoor. Het betekent dan ‘weinig’.


She brought a few books with her to read on the train.

She had little work left, so she could leave early.


Slide 8 - Tekstslide

Je gebruikt much bij dingen die je niet kunt tellen en many bij dingen die je wel kunt tellen. 

Je kunt ook lots of en a lot of gebruiken om te zeggen dat er veel van iets is. Lots of en a lot of kun je gebruiken voor dingen die je niet én wel kunt tellen.
How much flour do you need for the cake?

 
I played lots of rugby with my friends this summer.

I can see many birds in that tree.

A lot of mistakes can be avoided if you think before you act.

Slide 9 - Tekstslide

We only used ...... salt. So it can't be too salty.
A
a little
B
a few

Slide 10 - Quizvraag

There are so ....... churches in this village.
A
much
B
many
C
lots
D
few

Slide 11 - Quizvraag

We have .......... friends here.
A
much
B
a lot of
C
a little

Slide 12 - Quizvraag

She has ...... money in her bank account.
A
much
B
a lot of
C
few
D
many

Slide 13 - Quizvraag

Do 
Exercise:  27 (44) 28 (45, 46 en 47)

Slide 14 - Tekstslide

What did you learn
today?

Slide 15 - Woordweb