Cursus 5

Cursus 5 Nieuw Nederlands
November 2024
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Cursus 5 Nieuw Nederlands
November 2024

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten
Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoortbenoeming
Woordsoorten zijn iets anders dan zinsdelen.
Soms vragen we je een woordsoort te benoemen, en soms een zinsdeel.

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten
Een werkwoord is een woordsoort.

Wat zijn nog meer woordsoorten?

Slide 4 - Tekstslide

In deze les herhaal je
* lidwoorden
* zelfstandig naamwoorden
* bijvoeglijk naamwoorden
* voorzetsels

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoorden uitzonderingen
- Als je een uitspreekt als 1, is het geen lidwoord.

- Als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat, is het geen lidwoord. 
Het regent
Het is gezellig
Het is al laat. 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe veel lidwoorden zijn er?
A
2
B
3
C
5
D
4

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 8 - Quizvraag

HET waait enorm hard.
A = het is een lidwoord
B = het is geen lidwoord
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 9 - Quizvraag

DE topotoets is goed gemaakt.
A= de is geen lidwoord
B= de is een lidwoord
A
geen lidwoord
B
lidwoord

Slide 10 - Quizvraag

Het is een hele GROTE geworden!
A = grote is een lidwoord
B = grote is geen lidwoord
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 11 - Quizvraag

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Het zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
  • Een zelfstandig naamwoord komt altijd ACHTER het lidwoord.
- De computer 
De = lidwoord. Computer = zelfstandig naamwoord
- Het kopje
Het = lidwoord. Kopje = zelfstandig naamwoord.
- Een vogelhuisje
Een = lidwoord. Vogelhuisje = zelfstandig naamwoord.
                                       Lidwoord en zelfstandig naamwoord horen dus bij elkaar!! 

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Voorbeeld: de kamer

Je kan een zelfstandig naamwoord verkleinen:
het kamertje 
Je kan een zelfstandig naamwoord in meervoud en enkelvoud zetten: de kamers 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Verdriet
B
Hond
C
Rommelig
D
Batterij

Slide 16 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 17 - Quizvraag

De lynx bevindt zich vooral in uitgestrekte gebieden, zoals in Scandinavië.

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?
A
Lynx , uitgestrekte Scandinavië
B
Lynx en Scandinavië
C
Scandinavië
D
Lynx, gebieden, Scandinavië

Slide 18 - Quizvraag

Bijvoeglijke naamwoorden
Wat weet je nog van bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 19 - Tekstslide

Het Bijvoeglijk naamwoord
--> Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
De grote beer een de ijskoude vis op. 

Slide 20 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 21 - Tekstslide

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord


'rood' is een 'gewoon' bijvoeglijk naamwoord. 
'plastic' is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord - zo noemen we bijvoeglijk naamwoorden die een materiaal beschrijven

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.
D
Dat zegt iets over het onderwerp.

Slide 23 - Quizvraag

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 24 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 25 - Quizvraag

De zenuwachtige astronauten dragen speciale katoenen pakken.
A
Katoenen
B
zenuwachtige, speciale, katoenen
C
Zenuwachtige , katoenen
D
speciale en katoenen

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels

Slide 27 - Tekstslide

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 28 - Quizvraag

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 29 - Quizvraag