Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Industrie wereldwijd
voorbereiding op de toets van woensdag 4 oktober
Slide 1 - Tekstslide
Paragraaf 1.1
Hoe ontstond de industrie?
Slide 2 - Tekstslide
Hoe worden de werkzaamheden genoemd die mensen thuis deden voor een ondernemer?
A
Ambachten
B
Huisnijverheid
C
Spinnen
D
Weven
Slide 3 - Quizvraag
In welk tijdvak gingen mensen gebruik maken van een stoommachine?
A
burgers en stoommachines
B
moderne tijd
C
vroegmoderne tijd
D
tijd pruiken en revoluties
Slide 4 - Quizvraag
Wat is geen energiebron?
A
Wind
B
Water
C
Zon
D
Steenkool
Slide 5 - Quizvraag
Maak de juist combinaties.
Energie
Energiebron
ondernemer
Stoommachine
Slide 6 - Sleepvraag
De Republiek (Nederland) had bijna geen industrie. Welke reden past er het beste bij?
A
De Republiek bleef in de 18de eeuw economisch voorop lopen.
B
De Republiek hoefde geen grondstoffen uit het buitenland te halen.
C
Het vervoeren van grondstoffen kostte veel geld.
D
In de Republiek in de 18de eeuw waren er veel stoomachines.
Slide 7 - Quizvraag
Hoe noem je een persoon die voor een baas werkt?
A
Een ondernemer.
B
Een werkgever.
C
Een ambachtsman.
D
Een werknemer.
Slide 8 - Quizvraag
Welke Willem zorgde er mede voor dat de industrialisatie in het Koninkrijk der Nederlanden op gang kwam?
A
Koning Willem 1
B
Koning Willem-Alexander
C
Koning Willem 2
D
Koning Willem 3
Slide 9 - Quizvraag
Paragraaf 1.2
Westerse wereldrijken
Slide 10 - Tekstslide
Zet volgende gegevens op de juiste plaats!
Oorzaken
Gevolg
Ondernemers zochten naar afzetgebieden
Europeanen vonden dat ze hun cultuur moesten overbrengen op volken in Azië en Afrika
Fabrieken hadden grondstoffen nodig
Het imperialisme zorgde voor grote wereld rijken.
Dankzij de industriële revolutie waren er goede wapens en stoomschepen
Slide 11 - Sleepvraag
Welke landen veroverden gebieden in Azië
A
België, Italië, Spanje.
B
Duitsland, Italië, Japan.
C
Nederland, Japan, Frankrijk.
D
Nederland, Verenigd Koninkrijk, België
Slide 12 - Quizvraag
Waar of niet waar? Europeanen trokken in Afrika soms grenzen door gebieden waar mensen woonden die bij hetzelfde volk hoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Welk gebied hoorde in de 19de eeuw niet bij het Koninkrijk der Nederlanden?
A
België
B
Indonesië
C
Suriname
D
Zuid-Afrika
Slide 14 - Quizvraag
Hier zijn Indische arbeiders aan het werk om rubber uit de rubberbomen te halen. Het rubber werd daarna naar Nederland verscheept. Waarom haalden Nederlandse bedrijven hun rubber helemaal uit Nederlands-Indië?
A
De Indische arbeiders waren veel goedkoper.
B
In Nederland waren geen rubberbomen.
C
Nederlanders wisten niet hoe ze rubber uit een boom konden halen.
D
Rubber uit Nederlands-Indië was van veel betere kwaliteit.
Slide 15 - Quizvraag
Welk Aziatisch land deed ook aan imperialisme?
A
China
B
Japan
C
Indonesië
D
India
Slide 16 - Quizvraag
Paragraaf 1.3
Waar komen de grondstoffen vandaan?
Slide 17 - Tekstslide
Hoe oud is de aarde?
A
45.000 jaar
B
450.000 jaar
C
4.500.000 jaar
D
4.500.000.000 jaar
Slide 18 - Quizvraag
Waar houdt de geologie zich niet mee bezig?
A
Het ontstaan van de aarde.
B
Het opgraven van oude gebouwen.
C
De ontwikkeling van het leven.
D
De samenstelling van de aardkorst.
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Op de vorige dia zag je een voorbeeld van hoe de tijd vanaf het ontstaan van de aarde ingedeeld wordt. Hoe noemen we die indeling?
A
Een geologische tijdschaal.
B
Een archeologische tijdschaal.
C
Een historische tijdbalk.
D
De tien tijdvakken
Slide 21 - Quizvraag
Maak de goede combinaties.
Perm
Carboon
Jura
Krijt
Slide 22 - Sleepvraag
Op welke foto zie je een fossiel?
A
B
C
D
Slide 23 - Quizvraag
Gebruik de bron. Bij een opgraving in Duitsland wordt een ammoniet gevonden.
Welke conclusie kun je hieruit trekken? Omcirkel het juiste antwoord.
A
Als je nog dieper graaft, kun je ook resten van mammoeten vinden.
B
Ammonieten leefden op het land.
C
De bodemlaag waarin de ammoniet gevonden is, is meer dan 400 miljoen jaar oud.
D
In dezelfde bodemlaag zouden ook resten van dinosauriërs kunnen zitten.
Slide 24 - Quizvraag
Paragraaf 1.4
Aan het werk.
Slide 25 - Tekstslide
Welke drie sectoren zijn er?
A
Veeteelt - Industrie - Diensten.
B
Landbouw - Ambachten - Diensten.
C
Landbouw - Visserij - Mijnbouw.
D
Landbouw - Industrie - Diensten.
Slide 26 - Quizvraag
Wanneer noem we werk arbeidsintensief?
A
Als er in een fabriek veel machines gebruikt worden.
B
Als er in een fabriek veel robots gebruikt worden.
C
Als er veel mensen aan één product werken.
D
Als er veel geld nodig is om een product te maken.
Slide 27 - Quizvraag
Welke vorm van mijnbouw zie je op de afbeelding.
A
Schachtbouw
B
Landbouw
C
Akkerbouw
D
Dagbouw
Slide 28 - Quizvraag
Wat zijn vestigingsfactoren?
A
De redenen waarom je ergens een fabriek start.
B
De redenen waarom ergens een vesting (kasteel) is gebouwd.
C
De redenen waarom je naar een winkel gaat.
D
De redenen waarom wegen en kanalen worden aangelegd.
Slide 29 - Quizvraag
Van welk land zie je hier de verdeling van beroepssectoren?
A
Een land in Afrika
B
Een land in Europa
C
Een land in Azië
D
Een land in Zuid-Amerika
Slide 30 - Quizvraag
Welke beroepen horen bij de primaire sector?
A
boer, mijnwerker, visser
B
boer, bakker, visser
C
boer, timmerman, mijnwerker
D
boer, visser, verkoper
Slide 31 - Quizvraag
Wat is de reden dat kapitaal een steeds grotere rol is gaan spelen bij de productie van goederen?
Kies het juiste antwoord.
A
De salarissen van werknemers worden steeds hoger.
B
Door de komst van banken, is er meer kapitaal beschikbaar.
C
Dure machines nemen het werk van mensen/handenarbeid over.
D
Mensen zijn het zat om arbeidsintensief werk te doen.
Slide 32 - Quizvraag
Vragen?
Maak de opdrachten af en ga alvast leren voor de toets