Écrire et Grammaire

écrire et grammaire
  • grammatica --> 6 punten
  • bezittelijk voornaamwoord
  • vragen stellen
  • lidwoorden
  • voorzetsels
  • werkwoorden


1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

écrire et grammaire
  • grammatica --> 6 punten
  • bezittelijk voornaamwoord
  • vragen stellen
  • lidwoorden
  • voorzetsels
  • werkwoorden


Slide 1 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
mon ma mes
ton ta tes
son sa ses
notre nos
votre vos
leur leurs

Slide 2 - Tekstslide

mijn vrienden
uw hotel
mijn familie
onze tenten
mijn hobbies
onze werkervaring
ma famille
mon famille
votre hôtel
notre tentes
vous hôtel
mes hobbies
mes amis
mon hobbies
nos tentes
notre expérience de travail

Slide 3 - Sleepvraag

Vertaal: mijn kwaliteiten

Slide 4 - Open vraag

vertaal: uw advertentie

Slide 5 - Open vraag

vertaal: mijn nationaliteit

Slide 6 - Open vraag

Vragen stellen
  • intro zin "ik heb een aantal vragen voor u"
  • vraagwoorden leren!
  • vraagwoord vooraan? est-ce que of inversie
  • vraagwoord achteraan? normale zin
  • Quel est/sera le salaire?
  • standaardzinnen leren!

Slide 7 - Tekstslide

vertaal: ik heb nog een aantal vragen voor u

Slide 8 - Open vraag

vertaal: Is er een station dichtbij de camping?

Slide 9 - Open vraag

vertaal: kunt u informatie opsturen?

Slide 10 - Open vraag

vertaal: wat zijn de werktijden (uren)?

Slide 11 - Open vraag

Lidwoorden
le - la - l' - les (de kaas, "alle kaas") --> le fromage
un - une (een kaas) --> un fromage
du - de la - de l' - des (kaas) --> du fromage
de - d' (geen/een kilo kaas) --> pas de / un kilo de fromage

Slide 12 - Tekstslide

vertaal: een vraag

Slide 13 - Open vraag

vertaal: informatie (in de zin: kunt u informatie opsturen)

Slide 14 - Open vraag

vertaal: veel ervaring

Slide 15 - Open vraag

vertaal: ik spreek geen Duits

Slide 16 - Open vraag

Voorzetsels
  • op/over --> sur (de l'information sur)
  • in/naar --> plaats: à, land: en/au/aux
  • in gebouw: dans
  • samentrekkingen met lidwoorden

Slide 17 - Tekstslide

in Nederland

Slide 18 - Open vraag

in Montpellier

Slide 19 - Open vraag

over het salaris

Slide 20 - Open vraag

vlakbij het centrum

Slide 21 - Open vraag

in het restaurant

Slide 22 - Open vraag

Werkwoorden
  • in elke zin
  • tellen zwaar mee
  • regelmatige en onregelmatige
  • persoon, tijd, achterin je woordenboek
  • denk na! Je bent geen indiaan
  • leer: avoir, être, faire, aller, pouvoir, vouloir, venir, prendre, voir

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Vragende voornaamwoorden
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Wie
Qui
Qui + inversie
Qui + est-ce que
Wat
Qu'est-ce qui 
Que / Qu' + inversie
Qu'est-ce que
Wat + être + zn
Quel /quelle / quels / quelles

Slide 25 - Tekstslide

Maak een vraagzin voor dit antwoord: Mes matières préférées sont la biologie et la chimie.

Slide 26 - Open vraag

Maak een vraagzin voor dit antwoord: Mon prof de chimie est madame Grine.

Slide 27 - Open vraag

Maak een vraagzin voor dit antwoord: Elle voudrait visiter Londres, Berlin et Rome.

Slide 28 - Open vraag

Grammaire - des verbes
  • choisir 
  • devenir - revenir - convenir - venir - se souvenir
  • croire
  • savoir

Slide 29 - Tekstslide

terugkomen
overeenkomen
denken, geloven
zich herinneren
leggen
worden
komen
uitgaan
voelen
weten, kunnen
choisir
devenir
croire
savoir
se souvenir
revenir
venir
convenir

Slide 30 - Sleepvraag

Vervoeg: choisir, passé composé, tu

Slide 31 - Open vraag

Vervoeg: venir, futur, vous

Slide 32 - Open vraag

Vervoeg: savoir, imparfait, elle

Slide 33 - Open vraag

Vervoeg: revenir, ils, présent

Slide 34 - Open vraag

Vervoeg: croire, conditionnel, nous

Slide 35 - Open vraag

Vervoeg: se souvenir, conditionnel, tu

Slide 36 - Open vraag

Woordvolgorde
Woordvolgorde
Tijd/Plaats - onderwerp - werkwoordelijk gezegde - lijdend voorwerp - meewerkend voorwerp - Tijd/Plaats

  • le / me / te / nous enzo --> voor hele ww of voor 1e ww
  • ontkenning rondom 1e ww!

Slide 37 - Tekstslide

Maak nieuwe zin: Notre prof va utiliser le tableau. (ne…plus, demain)

Slide 38 - Open vraag

Maak nieuwe zin: On est allés chercher un livre. (au CDI, hier)

Slide 39 - Open vraag

Maak nieuwe zin: Certains élèves ont dit qu’ils n’aiment pas lire. (le, m’)

Slide 40 - Open vraag