toekomst
Ik
zal een cadeau
(kunnen) krijgen.Jij kunt een cadeau krijgen.
Hij moet een cadeau krijgen.
Wij mogen een cadeau krijgen.
Jullie willen een cadeau krijgen.
__________________________________________________
Wat had kunnen gebeuren
Ik zou een cadeau krijgen
Jij kon een cadeau krijgen
Hij moest een cadeau krijgen