V4 Argumenteren les 3

Wat gaan we doen?

  • terugblik op § 2 Argumentatiestructuren
  • nieuw: argumentatieschema's: wat zijn dat?
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?

  • terugblik op § 2 Argumentatiestructuren
  • nieuw: argumentatieschema's: wat zijn dat?

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk af?
1.    § 2  opdracht 3 op p. 71 (in je schrift).
2. samenvatting van de theorie van § 3 op p.74/75.

Slide 2 - Tekstslide

Startopdracht 1: wisbordje
Wat denk je dat het verschil is tussen argumentatiestructuren en argumentatieschema's?


Slide 3 - Tekstslide

terugblik

argumentatiestructuren

Slide 4 - Tekstslide

Welke 4 argumentatiestructuren ken je?

Slide 5 - Open vraag

Enkelvoudige argumentatie
Standpunt
Argument
Onderschikkende argumentatie
Standpunt
Argument
Argument
Nevenschikkend (onafhankelijk)
Standpunt
Argument
Argument
Nevenschikkend (afhankelijk)
Standpunt
Argument
_________
Argument

Slide 6 - Tekstslide

Bij welke argumentatiestructuur heb je maar één argument?
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie

Slide 7 - Quizvraag

Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie

Slide 8 - Quizvraag

Hoe heet deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie met onafhankelijk argument
D
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijk argument.

Slide 9 - Quizvraag

Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
D
Nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 10 - Quizvraag

Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende onafhankelijke argumentatie
D
Nevenschikkende afhankelijke argumentatie

Slide 11 - Quizvraag

Startopdracht 2
Standpunt: Accounts van influencers die fake news verspreiden moeten tijdelijk gedeactiveerd worden

Bedenk nu individueel argumenten; je mag zelf kiezen of je voor of tegen de stelling bent. Je mag kiezen uit een argumentatiestructuur die nevenschikkend onafhankelijk of afhankelijk is. 
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Argumenteren  §3
Argumentatieschema's 
Argumentatieschema benoemt het verband tussen het standpunt en het argument

1. Op basis van autoriteit
2. Op basis van kenmerk/eigenschap
3. Op basis van oorzaak en gevolg
4. Op basis van vergelijking
5. Op basis van voorbeelden
6. Op basis van voor- en nadelen 

Alle koningen overwegen vrede voor vijanden

Slide 13 - Tekstslide

Lesdoel
Je kan het verband tussen standpunt en argument 
herkennen en benoemen.

Slide 14 - Tekstslide

argumentatie/ redenering

Het geheel van standpunt en argumenten wordt een argumentatie of redenering genoemd.


Slide 15 - Tekstslide

argumentatieschema

Argumentatiestructuur: de manier waarop argumenten aan een standpunt hangen --> 4 basisstructuren

Argumentatieschema's: soorten argumentatie --> 6 argumentatieschema's

Slide 16 - Tekstslide

4 argumentatiestructuren
1. enkelvoudig
2. onderschikkend
3. nevenschikkend met onafhankelijke argumenten
4. nevenschikkend met afhankelijke argumenten

Slide 17 - Tekstslide

Argumentatieschema's 
Het soort verband tussen standpunt en argumenten

Van fietsen word ik moe,
dus ga ik altijd met de auto 

De lessen Nederlands zijn erg leuk
Neem bijvoorbeeld deze les over argumenteren 
oorzaak-gevolg
voorbeelden

Slide 18 - Tekstslide

Zes argumentatieschema's
  1. Autoriteit
  2. Vergelijking
  3. Voorbeeld
  4. Kenmerk of eigenschap
  5. Oorzaak-gevolg
  6. Voordelen- nadelen

Slide 19 - Tekstslide

Autoriteit
Je mag niet door rood rijden.

want dat staat in de wet.

Slide 20 - Tekstslide

Autoriteit
Je moet minimaal twee keer per dag je tanden poetsen, 

want dat zegt de tandarts

Slide 21 - Tekstslide

Vergelijking
Je kunt best een voldoende halen voor deze toets,

want Abel is het ook gelukt

Slide 22 - Tekstslide

Vergelijking
Nederland moet meer investeren in duurzaamheid,

want Duitsland doet dat ook.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld
Een topfunctie is zeker haalbaar voor Nederlandse vrouwen. 

want er zijn veel vrouwelijke ministers in NL.

Slide 24 - Tekstslide

Kenmerk of eigenschap
Raf is een goede zanger,

want hij zingt altijd zuiver.

Slide 25 - Tekstslide

Oorzaak - gevolg
Hij heeft een onvoldoende gehaald (gevolg + standpunt),

want hij heeft weer 's niets voorbereid (oorzaak + argument)

Slide 26 - Tekstslide

Oorzaak - gevolg
Dit is een gevaarlijke kruising (oorzaak + standpunt), 

want er gebeuren hier veel ongelukken. (gevolg + argument)

Slide 27 - Tekstslide

Voordelen-nadelen
Laten we deze zomer met vakantie naar Frankrijk gaan (advies/wens/keuze),
want dan hebben we de grootste kans op mooi weer.
(voordeel/nadeel)

Slide 28 - Tekstslide

Voordelen-nadelen
We zouden eigenlijk niet naar het WK moeten kijken, (waarderend standpunt

want er worden mensenrechten geschonden in Qatar; het is geen voetballand en de bouw van zo veel stadions is slecht voor het milieu. (nadelen)

Slide 29 - Tekstslide

quiz
Welk argumentatieschema wordt gebruikt in de volgende argumentaties/ redeneringen?

Slide 30 - Tekstslide

Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is vegetariër.
A
Voordelen-nadelen
B
Vergelijking
C
Kenmerk-eigenschap
D
Oorzaak-gevolg

Slide 31 - Quizvraag

Volgens Willem van Haneghem moest Feyenoord meer investeren in jonge voetballers. Daarom is de jeugdopleiding van de club grondig aangepakt.
A
Voordelen-nadelen
B
Kenmerk of eigenschap
C
Vergelijking
D
Autoriteit

Slide 32 - Quizvraag

Computergames kunnen een slechte invloed hebben op studieresultaten. Kijk maar naar mijn broertje: door de games komt hij niet meer aan zijn huiswerk toe.
A
Voorbeeld
B
Oorzaak-gevolg
C
Vergelijking
D
Autoriteit

Slide 33 - Quizvraag

Hoe kun je nou denken dat je een goed cijfer gaat halen? Je bent gisteren pas begonnen met leren.
A
Autoriteit
B
Oorzaak-gevolg
C
Voordelen-nadelen
D
Voorbeeld

Slide 34 - Quizvraag

Mobieltjes zijn verboden tijdens de les, anders hebben de leerlingen totaal geen aandacht voor hetgeen de docent uitlegt.
A
Kenmerk of eigenschap
B
Voordelen-nadelen
C
Vergelijking
D
Oorzaak-gevolg

Slide 35 - Quizvraag

Huiswerk!
Cursus 2 Argumenteren:
            §3 argumentatieschema's (p. 74)
                      MAAK opdracht 1 t/m 3 (p. 75 t/m 77)

Slide 36 - Tekstslide

Argumenteren
- Onderbouwing van een argument 

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals. 

Een argument kan zowel voor het standpunt, als achter het standpunt staan. 

Slide 37 - Tekstslide

Even oefenen
In het belang van veiligheid, milieu en dierenwelzijn zou de overheid consumentenvuurwerk moeten beperken. Hoewel vuurwerk traditiegetrouw wordt geassocieerd met vieringen, leidt het gebruik ervan tot tal van problemen.

Standpunt?
Argument? 
Tegenargument?
Weerlegging? 
Feitelijk/waarderend? 

Slide 38 - Tekstslide

Even oefenen
Een feitelijk argument zou meer gebaseerd zijn op objectieve, controleerbare informatie. 

Bijvoorbeeld, als je zou zeggen "Vuurwerk produceert bepaalde chemische stoffen die schadelijk zijn voor de luchtkwaliteit" en dit feit is wetenschappelijk onderbouwd en aantoonbaar, dan zou dat een meer feitelijk argument zijn.

Slide 39 - Tekstslide

Argumenteren, paragraaf 1
Belangrijke begrippen:

- Standpunt: zienswijze, mening of opvatting. 
- Argument: dat wat je gebruikt ter ondersteuning van je standpunt
- Feitelijk: je kan het argument controleren (is het waar of niet?)
- Waarderend: bevat een waardeoordeel (je bent het er mee eens of niet)
- Subargument: bij een waarderend argument, vaak een feitelijk subargument
- Tegenargument: ontkracht het standpunt (of een argument)
- Weerlegging: ontkrachting van een argument 

Slide 40 - Tekstslide