H3 ch1 les 6

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Qu'est-ce qu'on va faire?

- SO bespreken 

- 2x Présentations Qui suis-je

- corriger les devoirs 26 t/m 30

- répéter verbe G

- expliquer C (adjectifs possessifs)

- au travail

- 2x présentations

ex: 26 t/m 30

(en al het andere wat nog niet is nagekeken)

Onduidelijk waarom iets fout is?

VRAAG HET!!!

Répéter verbe 'partir'

- onregelmatig ww

(dus NIET zoals bron I)

schrijf het rijtje van ieder ww een keer uit.

(servir, partir, sortir, dormir,...)

Partir

je pars

tu pars

il part

nous partons

vous partez

ils partent

Servir

je ...

tu ...

il ...

nous ...

vous ...

ils ...

Noteer het rijtje van het ww 'servir' in de présent

Partir

je pars

tu pars

il part

nous partons

vous partez

ils partent

Servir

je sers

tu sers

il sert

nous servons

vous servez

ils servent

Répéter verbe 'partir'

Wat is een imparfait?

Hoe maak je die?

Imparfait

Nous-vorm tt -ons, + uitgangen

je ____ ais

tu _____ ais

Il ____ ait

Nous ____ ions

Vous ____ iez

Ils ____ aient 

Passé composé

Let op!!!

Voor de ww partir en sortir gebruik je hulpww ÊTRE

Voor de ww dormir, servir en sentir gebruik je hulpww AVOIR

(Alles is net als in het Nederlands)

Ik ben vertrokken, ik ben uitgegaan. Ik heb geslapen, ik heb geroken/gevoeld en ik heb gediend.

Partir

Je suis parti(e)

Tu es parti(e)

il est parti

Elle est partie

Nous sommes parti(e)s

Vous êtes parti(e)(s)

Ils sont partis

Elles sont parties

Dormir

je ...

tu ...

il ...

elle ...

nous ...

vous ...

ils ...

elles ...

Noteer het rijtje van DORMIR in de passé composé.

Bron C

l'adjectif possessif

(het bezittelijk voornaamwoord)

Wat weet je daar nog van uit klas 1 en 2?

Uitzonderingen...

Als het zelfstandig nw enkelvoud is en begint met een klinker --> dan kies je altijd het mannelijk bez vnw.

bijv.: ____ amie (amie is vrouwelijk, MAAR begint met een klinker, dus: MON/TON/SON amie)

bijv.: ____ école (école is vrouwelijk, MAAR begint met een klinker, dus: MON/TON/SON école)

Vertaal: Mijn ouders

1. Mon parents
2. ma parents
3. son parents
4. mes parents

Hun huis

1. Sa maison
2. ses maison
3. leurs maison
4. leur maison

Haar neef

1. Sa cousin
2. son cousin
3. sa cousine
4. son cousine

Onze vrienden

1. notre copains
2. nos copain
3. nos copains
4. notre copine

Jullie hond

1. notre chien
2. votre chien
3. vos chien
4. nos chien

Les devoirs

- faire: 13, 14, 15

- apprendre: vocabulaire (F+) H + grammaire C